donderdag 26 augustus 2021

Mijmeringen 66 Ontmoeting met Heusden de oude Vestingstad waar ik ben geboren... plus een stukje toegift uit mijn eerst boek...

Beste mensen,

Zie alle schoonheid die is gebleven
en tel je zegeningen...
 
Annemiek
 
Mijmering 66 2021.
 
Tip.
Enkele dagen op vakantie bracht veel... Nog een keertje mijn geboortestad beleven. De molens en de Botermarkt.

De binnenhaven en de Maas waartegen dit
prachtig vestingstadje is ontstaan vele eeuwen geleden. Waar niets veranderd en naast de Maas de wallen veiligheid bieden waarop (en achter) in het verleden het garnizoen paal hield.
 
Het huis van opa van Deursen staat nog steeds te pronken bij de Demer en “ons huis” in de Oudheusdense straat staat leeg. 

Het ouder stel van in de 90 dat daar woonde is wellicht
overleden of zit een van de twee nog in het Antonius hofje. De tuin is overwoekert met onkruid en komt het praatje met de oudere meneer, jaren geleden weer bovendrijven...
 
“Bende gij er eentje van Henk van Deursen?” “Die zijn toen wij erin kwamen naar Limburg verhuisd.” 

Al die tijd heeft meneer met zijn gezin op nummer 34 in het straatje gewoond. Ernaast woonde tientallen jaren de familie
van Mart Ram en achter in het paadje raakten “onze tuin” de achtertuinen van Judith Oost en Gerry de Leeuw.

Vriendinnekes die een ander geloof hadden en de vriendschap niet werd aangemoedigd.
 
Diny en ik hebben nog even gegluurd naar het binnenplaatsje dat nu zo klein... toen onze “tuin” was met de vuilnisbak in de
hoek tegen de muur van Jans de Ruyter. 

Mijn moeder klom wel eens op die vuilnisbak om met Jans een buurpraatje te houden. Bij Jans kwam je niet zomaar binnen en ik herinner me dat ze kranten legde op de loper waar je je voeten op moest zetten. Achterin onze tuin was het kippenhok wat ons vader timmerde...
 
Ik herinner me de pluche eetkamerstoelen en de trapnaaimachine waar NECCHI op stond. Als kind heb ik die letters nagetekend op
papier. 

Ik herinner me het gevoel van vrijheid als ik weer weggelopen de wal opklom waar ik niet mocht komen omdat de heks uit Gorkum daar liep. 

Nou die wilde ik wel eens zien... En altijd deed ik mijn schoenen en sokjes uit op het gras van de wal. Soms werd een stukje leer voor uit de sandaaltjes geknipt omdat mijn voeten zo hard groeiden...misschien had ik daarom hoera
tenen?
 
Ik herinner me de koningin die in sneltreinvaart met een auto langs de Demer stoof terwijl wij kinderen amper het eerste couplet van het welkomstlied hadden aangevangen. De kinderen die niet goed konden zingen kregen een toeter die
ze mochten houden... nou die was ik misgelopen...waar ik zo nijdig om was geweest. 
 
Ik herinner me de brand tegenover de garage van Nieuwkoop. Een meneer van die familie trof ik bij de leder zaak waar ik een tasje kocht om mijn telefoons en foto apparaat in te doen tijdens mijn werk.

 
Meneer vertelde 66 jaar geleden weg te zijn gegaan uit Heusden... nou ik 63 jaar geleden en we kenden nog verschillende namen van bekende families... 

Meneer was de naam van de werf van die tijd vergeten, die ik wel nog wist Verolme... waar mijn vader werkte...Ik zie hem nog gaan op de fiets met zijn alpinopet... altijd fluitend. Nog beter hoor ik hem “Wheels” fluiten later... in Elsloo nadat we waren verhuisd.
 
Diny en ik hebben de plek bezocht waar mijn vader viste in de Maas en waar hij na het werk de Maas indook. Het “Aailand” eh eiland waar hij naar toe zwom wat eigenlijk een schiereilandje is. Ik zag de straatjes en het plein... de winkel van bakkertje Deeg en het eeuwenoude postkantoor. Het gemeentehuis dat opnieuw moest opgebouwd na de bombardementen in de oorlog...

 
Diny en ik verbleven in een hotel in Vlijmen en het heeft ons goed gedaan... Gisteren vertrokken uit mijn geliefde Brabantse land stonden we vandaag weer in het Consuminderhuis CMP Molenberg. Een meneer zocht een inboedel uit en heb ik samen met Nancy genoten van zijn blijdschap.
 
Ahmed en Bas hebben van een bouwpakket zonder

beschrijving een bed in elkaar gezet. Onder het bed vier laden waarvan de voorkant ontbrak dus worden dat opberg kasten voor plastic boxen waar de onderbroeken en sokken in kunnen... 

We hebben allemaal genoten van de meneer die niet wist waar hij het zoeken moest van geluk en heeeeeeel vaak heeft bedankt... Een oud mens als ik kan zich dan de vrijheid veroorloven om hem over zijn rug te aaien...
 
De sociale dienst moet nog berekenen hoeveel geld hij krijgt over de twee weken die hij nog bijstand heeft. Hij heeft al een baan en begint als verkeersleider bij werk in uitvoering... en ben ik blij met hem... 

Tot zijn eerste salaris is het op een houtje bijten en hebben we hem twee tassen houdbaar voedsel meegegeven en pracht pannen om de potten pasta saus in te verwarmen...

 
Hij heeft zelfs een oventje om de pizza’s op temperatuur te brengen en hebben we zo’n wieltje erbij gedaan om punten te snijden... Zijn bed is stevig verankerd en heeft een goeie Auping bed bodem want meneer heeft een lief...
 
We hebben een groot badlaken erbij gedaan waar hij zijn lief in of uit kan wikkelen... Linnengoed keukenspul lampen...een eetkamertafeltje en twee stoelen plus een pracht kast met jaloezie sluiting en een nieuw vloerkleed. Voel je de blijheid van meneer?
 
Hij woont zo klein dat het bed zijn bank wordt en van het een komt het ander nietwaar... dus heb ik een Grand Foulard meegegeven zodat het bed ook echt een bank lijkt... 


Een mens als hij die duidelijk op eigen kracht opkrabbelt... heel zuinig is geweest in het sociale pension omdat hij niets meer had en alles opnieuw moest aangeschaft... Een baan heeft en onderaan de ladder al belangrijke treetjes heeft gezet... 

Een mens als hij hebben we vandaag met veel liefde gezamenlijk halverwege de ladder gedragen... Diny, Marischka, Homa, Eiman, Bas, Ahmed, Hansi, Nancy en dit mens... Een kleine bezetting in vakantie tijd in alle rust...
 
Annemiek.

Heusden!

Daar liep ik met mijn stepje, klein meisje in de zon. Dat was mijn wereld. Het vestingstadje aan de Maas. Daar mocht ik van moeder alleen naar de bakker. Met de oude lapjestas, een briefje en wat geld erin. Daar kon je nooit verdwalen, want iedereen wist dat ik er eentje van Henk van Deursen was. Alle straten liepen richting markt, waar het gemeentehuis stond. Dat was het hart van de stad.

Elk kwartier klonk het carillon, dan draaiden de paardjes met de ruitertjes in de toren rond. Dat gaf een blij gevoel, daar was mijn thuis, klein knus en besloten. Met vader en moeder en alle zusjes in dat kleine rijtjeshuis vlakbij de wal. Die wal, daar liep de heks van Gorkum wel eens, vertelde moeder, daar mochten we niet komen. En heel lang heb ik niet geweten wat er achter die wal zou zijn. Daar stroomde de Maas, met een eiland middenin, waar vader in de zomer ging zwemmen.

Vader werkte bij scheepswerf Verolme. Er was weinig werkgelegenheid. Of je werkte bij Verolme of bij de conservenfabriek. Amper de lagere school afgemaakt was hij er begonnen als “nageljongen”. In die schepen zaten vele klinknagels. Die roodgloeiend werden gemaakt en met een tang omhoog werden gegooid naar de werklui die ze in het staal dreven. Zo heeft vader het verteld.

Later heeft hij het lasdiploma gehaald. Maar toen was hij al getrouwd met Marie Smits uit Loon op Zand. Ze hebben een tijd in een oud huisje gewoond met een perenboom in de tuin, waar ik als kleuter steeds naar gekeken heb. Oom Jan, een zwager van moeder, heeft er een versje over gemaakt, dat ik nooit vergeten ben.

 Er zaten zeven spreeuwen, al in een perenboom


Die een wedstrijd deden, wie het hardste schreeuwen kon

En weet je wie de wedstrijd won?

Wel geen een van allen

Want ze zijn met zijn zevenen in de sloot gevallen

(bron: Jan van der Mierden)

 

Het huis met de perenboom kan ik me niet herinneren. Wel het huis in de Oudheusdensestraat, waar moeder op de vuilnisbak stond als ze met Jans de buurvrouw stond te praten. Aan de andere kant woonden Mart en Hennie Ram met de twee jongetjes.

Ik herinner me het kippenhok dat vader in de achtertuin maakte en de singel waar ik met mijn zusje konijnenvoer plukte.

De koude ben ik niet vergeten, als de ijsbloemen op de ruiten stonden en moeder een pit van het gasstel aanmaakte om de ergste kou te verdrijven. De teil met warm water op vrijdag in de kamer, waar alle zusjes in gewassen werden en waar soms opeens een keuteltje in dreef.

De oude naaimachine, waar NECCHIE op stond. Dat woord heb ik als kleuter vele malen overgeschreven.

Heusden, daar liep ik met mijn stepje in de zon.


Moeder helpen als het stoepje werd geschrobd bij de voordeur. Dan bracht ik de bezem achterom door het paadje. Dat was eigenlijk de bedoeling geweest. Met bezem en stepje vloog ik in de heg en een litteken op mijn linker ringvinger is daarvan overgebleven.

Ik herinner me mijn eerste brilletje toen ik vier jaar was, met het afgeplakte glas, omdat ik een zogenaamd lui oog had.

Het afplakken heeft niet geholpen. Ik wist niet beter, dan dat iedereen zo weinig zag. Ook wist ik niet dat ik scheel keek, daar was ik allemaal niet mee bezig.

Alle dagen feest en avontuur, de slakjes in de tuin, en de geluidjes van de kipjes, het gras zo zacht onder blote voetjes. En steeds weer trok ik kleertjes uit, om de wind en het gras te voelen.

En soms ging ik stiekem op avontuur naar het huis van opa van Deursen.

Met mijn onafscheidelijke stepje, daar liep ik meestal naast, zelden stepte ik. Oma was meestal druk met een rozenkrans in de bedstee. Oma was ziek, ze bad de hele dag. Opa vloekte vaak, en als hij “Godver” zei, ging oma hardop bidden. "Wees gegroet Maria vol van genade... Opa die vreselijk eten kookte; moffelbonen met spek, en pudding met vel. Dat aten ze allemaal achter elkaar uit hetzelfde bord. Ik griezelde ervan.

Wild natuurkind met mijn stepje, gevangen in de kleuterschool. Het stepje thuisge


laten en wat waren de nonnen streng. Ik mocht niet meer op mijn duim zuigen en soms ging het wel eens mis op de plee. Dan kreeg ik een geleende onderbroek aan. De natte in een zakje mee naar huis.

Thuis waar de olieman was geweest die “Toon den Hoed” heette. Dat had ik dan gemist, want ik moest naar school.

En ik hield zoveel van die morsige olieman, met zijn gezang en zijn karretje met petroleumvaten erop.

Na een tijdje ging ik naar de grote school, de eerste klas met juf Buys, waar ik liedjes leerde en letters.

Leentje leerde Lotje lopen langs de lange Lindelaan.


En toen Lotje niet meer wilde lopen toen moest Leentje blijven staan. Het mooiste lied vond ik van de Driekoningen. Als de dag van gisteren weet ik hoe moeilijk het was.

Is het daarom blijven hangen

Wij komen van Oosten, wij komen van ver.

Allaberdinakostiljon.

Wij zijn er drij koningen met een ster.


Allaberdinakostiljon.

Van cher ami tot aan de knie,

Wij zijn drij koningskinderen,

Sa pater, trek naar Venderloo van cher ami.

(bron: v.d.Velde, feesten van het kerkelijk jaar, Steenbrugge z.j.)

 

Er komen nog meer coupletten achteraan, het was een liedje uit Vlaanderen. Hoe dat zo op een Noord Brabantse kleuterschool komt? Misschien kwam een van de nonnekes uit Vlaanderen?

Heusden had vele kerken. Vlakbij ons huis was de katholieke kerk, daar nam moeder ons wel eens mee naar toe. Dan moesten we een klein rond mutsje op, een zogenaamd “kalotje”. Mijn zusje Greetje had een wit met bonte vilten bloemen. Het mijne was rood met zwarte lieveheersbeestjes erop. Waar zijn die dingen eigenlijk gebleven?

Ik herinner me de grote ruzie tussen vader en moeder, daar was een bevriend stel bij betrokken. Vader kwam veel bij Riet de Boer. Dus… kwam haar man Piet eens met moeder "praten." Vader die thuiskwam en Piet dwars door het huis de voordeur uitsloeg. Toen was er bloed en een kapot overhemd geweest, tranen en bange kinderen…….

Als de dag van gisteren herinner ik me de “vriendinnekes”. Gerry de Leeuw en Judith Oost, die achteraan het pad woonden. We speelden wel eens met elkaar.

Ik herinner me de dag dat de stad was versierd. De koningin zou komen. Vader nam het keukentrapje mee, waar we op mochten staan om alles goed te kunnen zien. Met mijn oranje sjerp om moesten we héél lang wachten, toen kwam met een rotvaart een auto voorbij. Dat was de koningin geweest.

Alle mensen waren boos. Zoveel werk was er verzet met versieren en liedjes leren op school. Voor vijf minuten koningin.

En weer kwam er een nieuw zusje, alweer een eter erbij, in het kleine huisje achter de wal. Toen moet er armoe zijn geweest, wat heel gewoon was, iedereen had armoe. De punten werden uit je schoenen gesneden als ze te klein geworden waren. Daar piepte dan je teen doorheen en konden ze nog wel een tijdje mee. Dat was niet erg in de zomer. Afgedragen kleren (soms gekregen) en moeder die zelf jurkjes maakte (van een katoentje van de markt). Dikke sneden brood met varkensvet erop en thee erbij, we wisten niet beter.

Verolme betaalde niet veel aan vader. Iedereen had het over Limburg. Daar waren de mijnen. Daar werd goed geld verdiend. Moeder had het er altijd weer over met vader, wist ik later. Het is me ontgaan.

Kind met het stepje, hoe klein is je wereld nog……..

De beslotenheid van het oude vestingstadje, ons thuis!

Alsof het nooit voorbij zou gaan………..

 

Zomer 1957.

Het vestingstadje Heusden, omsloten door eeuwenoude muren. Daarachter de wallen en de Maas. Een kleine gemeenschap waar iedereen, iedereen kende.

Dat was ons thuis. Ik ben er geboren. Daar woonden Henk en Marie van Deursen Smits, met hun snel groeiend gezin.

Ik was hun tweede kind. Vader had graag een zoon willen hebben. Voorlopig zat dat er niet in, er volgden nog vele dochters, helaas.

Een paar jaar na de oorlog zijn mijn ouders getrouwd. Moeder in een zwart mantelpakje, geen bruidsjurk dus.

Dat konden ze niet betalen.

Er was nog grote armoe. Elk jaar een kindje erbij maakte het leven ook niet gemakkelijk. Dat was zo in die tijd, dat was het lot van een getrouwde vrouw. De ooievaar bracht de kindjes gewoon, of ze lagen tussen de bloemkolen.

Vader wilde een stamhouder, dus zou het rijtje nog wel langer worden.

Ik kan me de armoede van die tijd herinneren; geen geld voor kolen in de haard, ijsbloemen op de ruiten, te weinig dekens, een oude jas op bed.

In Limburg waren de mijnen en was er werk genoeg. Vader had gesolliciteerd en was aangenomen! Toen zijn proeftijd voorbij was, ging hij op zoek naar een huurhuis voor zijn gezin. Hij had lang genoeg in het gezellenhuis in Geleen gewoond. Op vrijdag kwam hij meestal naar huis.

Van Limburg naar Noord-Brabant met de trein.

In ‘s-Hertogenbosch uitstappen en dan nog een stuk met de bus naar Heusden. Moeder wist wanneer hij aankwam en soms gingen we hem met z’n allen van de bus halen.

We gingen binnenkort verhuizen. Maar wat dat betekende, dat wist ik toen niet.

Wanneer alles werd ingepakt is me ontgaan. Ook hoe onze inboedel in die grote verhuiswagen is gekomen.

We gingen spelen bij Mart Ram, de buren, en opeens mochten we in die grote verhuiswagen en waren onderweg.

Voorin zat de chauffeur, direct daarachter zat ons gezin, met een schuifraampje ertussen. Ik heb daarna nooit meer zo’n vreemde verhuiswagen gezien.

Vader, moeder en vijf kleine kinderen in die kleine cabine. Ik herinner me de gespannen sfeer. De gemaakte vrolijkheid. Er is wat afgejankt onderweg. De geëmailleerde piespot vaak geleegd in een emmer met een deksel. Want alle peuters en kleuters moesten plassen.

Na heel lange tijd ging vader bij de chauffeur zitten. Om het laatste stuk de weg te wijzen.

Naar Elsloo, Burgemeester van Mulkenstraat 22.

De mensen in de straat zullen wel opgekeken hebben, al die peuters en kleuters die uit die verhuiswagen rolden.

Direct ging iedereen aan het werk, de wagen moest leeg, en de chauffeur nog naar huis.

We sliepen die nacht op matrassen op de grond, dat was wel spannend. Er werd dagenlang geverfd en behangen. Dus geen tijd voor ons. We wilden weten waarom de kinderen zo vreemd spraken, maar moeder had geen tijd.

“Uit de weg”, zei ze steeds, want er was veel werk, om welke reden dan ook.

Daar stond ik dan met mijn stepje op het vreemde trottoir, in een vreemde buurt met nog vreemdere kinderen.

Vader en moeder waren in de slaapkamers bezig, elke dag een kamer klaar. De plinten, deuren en kasten waren geverfd. Er werden ijzeren ledikanten neergezet, dezelfde die we thuis hadden, maar dan in een andere kleur.

Thuis. Wanneer gingen we naar huis? “Hier is thuis”, zei moeder. Nee hoor, thuis was in Heusden.

Waar de wal en de Maas waren, de oude stadsmuren, het stadhuis met het carillon, de pomp op de markt.

Dit Elsloo met het nieuwe huis, was niet ons thuis, we logeerden er misschien? Zoals ik wel eens deed bij oma Smits.

Alles werd schoon en fris, er lag al zeil op de vloer en de bedden werden opgemaakt, voor de ramen hingen onze overgordijnen. Toen was er al dat rare gevoel in mijn buik.

Boven was alles klaar en de trap en de gang werden geverfd. Aan de muur kwam onze kapstok en onze worteldoek met de koperen salamander.

In de keuken stonden vreemde stoelen. Die had een meneer gebracht. Er was een grote tafel bij. Aan de muur hingen onze schilderijtjes van het boerenland.

Toen begreep ik opeens, dat we nooit meer naar huis zouden gaan... Dit was thuis: het nieuwe huis, de nieuwe buurt en straks de nieuwe school met die rare kinderen die we niet konden verstaan en die ons uitlachten.

“Hé, meske, won de gij hier neffe?” had ik aan een kind gevraagd.

“Ze neumt dich metske”, hadden ze gillend geroepen. “Schele”, hadden ze ook nog geroepen.

Moeder vertelde dat er veel lieve kinderen op de nieuwe school zaten. Nou dat was niet waar, er zaten “rotjong” op, die maar bleven plagen over ons Brabants accent. Harrie Deckers en Paul Wouters, ook al sloeg ik erop, het waren jongens en dus sterker.

In Heusden waren geen jongens in de klas, die zaten op een andere school. Ze noemden me steeds weer “schele” en soms “bolletje eierbeschuit”, omdat ik met mijn brilletje op het mannetje van de beschuit leek. Die was ook mollig en scheel.

Ik sloeg er regelmatig goed op los en raakte zo veel frustratie kwijt. Ik sloeg om kapot te slaan, blind van woede, heimwee en wanhoop...

Mijn zusje Gerry die in de tweede klas zat, was maanden van streek. Die huilde alleen maar. Ze hebben haar toen maar bij mij in de klas gezet, terug naar de eerste. Vanaf toen vocht ik ook voor mijn zus. De rest van onze schooltijd heeft ze daar achter mij gezeten, jaar in, jaar uit.

Nog veel langer heeft ze op mij geleund. Altijd mijn zus op sleeptouw, zelfs tot in de dancing toe, toen we pubers waren.

Elsloo was heel lang een boze wereld, totdat ik in de tweede klas eindelijk een vriendinnetje kreeg. Nelleke Odekerken heette ze. Ze had sproeten en twee lange vlechten. Ik was scheel en zij had eczeem, allebei een brilletje, en ze woonde bovenin de Witstraat. Toen pas begon ik me wat beter te voelen, maar als je me vraagt waar mijn thuis is?

In het Brabantse land, in HEUSDEN aan de Maas. Waar mijn vader van de hoge schepen in de Maas dook. Waar zijn vrolijke gefluit het mooiste heeft geklonken. Waar het leven nog zonder zorgen voor mij was.

Waar het carillon elk kwartier zijn wijsje speelt, en het klein, knus en veilig was........Mijn Brabantse land.......

En van tijd tot tijd moet ik er even gaan kijken. Dan vind ik er weer het kind, met het stepje van hout, dat loopt er nog steeds. Het kleine meisje met het brilletje, zo vrij, zo blij, zo onbeschrijfelijk gelukkig. Dan loop ik met een glimlach alle weggetjes van weleer, en voel er de sfeer. Thuis, even weer ………thuis!!

Heimwee naar Heusden.

Hoe zwaar heb ik als kind heimwee ervaren, de pijn van gemis overheerste alles. De verhuizing was al een tijd geleden. Ik wist dat we nooit meer terug zouden gaan naar Heusden. In ieder geval niet om er te wonen. Het nieuwe dorp Elsloo in Zuid-Limburg was inmiddels ons thuis. Omdat vader goed betaald werk had gevonden bij de mijn.

Alles had er zo nieuw geleken. Het huis en de wijk waar wij woonden. Het was een groot verschil met Heusden.

Het eeuwenoude vestingstadje zou altijd blijven trekken. Daar kon geen nieuw Elsloo tegenop.

Wat miste ik het Brabantse dialect, het gevoel van erbij horen. In Limburg waren we vreemdelingen. We werden er niet geaccepteerd.

Heusden was “thuis” en altijd waar ik ook naar toe verhuisd ben in mijn leven, was en bleef Heusden mijn thuis. De pomp op de markt. Vader die van hoge schepen dook in de Maas. Het roeibootje waar hij mee ging vissen. Dat alles samen gaf me het “thuisgevoel”.

Het was voorbij. Het verschil was te groot. Alsof we op een andere planeet zaten. Steeds weer had ik aan moeder gevraagd: “Wanneer gaan we weer naar huis?” Maar we gingen niet, we gingen nooit!

Totdat vader op een dag vertelde dat hij naar Heusden ging met de brommer. Misschien heimwee. Ik weet het wel zeker. Waarom ging hij anders met de brommer, dat hele stuk. Het leek wel een bedevaart, en ik mocht mee!!!!!

‘s Morgens vroeg, op een zomerdag, zijn we vertrokken. Over binnenwegen. Dolblij. Ik had kunnen gillen van geluk. Als een dwaas zat ik achterop die brommer te lachen, met vlinders in mijn buik.

Vader heeft aldoor gefloten en ik heb urenlang gezongen. Met soms een zucht tussendoor, van zoveel geluk.

Onderweg stopten we af en toe. Kramp en spierpijn, uren in dezelfde houding op de brommer. Dat viel niet mee.

We liepen een stukje. Deden een plas, ergens in de struiken. Aten een boterham uit het pakje brood voor onderweg en de fles kouwe thee...

Eindelijk in Heusden, bij tante Cor en ome Mari, huilde ik van de pijn. Omdat vader het laatste stuk zonder pauze door had gereden. Als een paard dat de stal ruikt.

Hij vertelde in geuren en kleuren hoe goed we het in Limburg hadden. Hoe mooi het huis en hoe goed het werk was. Dat hij er beter verdiende dan ooit bij de scheepswerf in Heusden. Hij klonk erg enthousiast, een beetje “te”.

We dronken koffie en tante Cor maakte wat eten.

Later werd vader wat stiller en hebben we wat rondgewandeld. Door de oude straten, langs alle bekende plekjes en bij de haven, beschut door de eeuwenoude vestingmuren, hebben we lang gestaan…..

Er was weer een schip in aanbouw bij Verolme. Er lagen wat roeibootjes langs de Maas en vader keek en keek naar al dat vertrouwde waar hij en ik zoveel van hielden. Waar we niet meer bij hoorden. Het was niet meer van ons. “Bij ons thuis in Heusden” was niet meer... Hoe had hij het ooit kunnen verlaten!

Welke rol heeft moeder daarin gespeeld? Voor haar was geld altijd belangrijk. Voor vader was moeders welbehagen heel lang belangrijk. Heeft hij zich laten ompraten? Had hij spijt? Ik kan het niet meer vragen!

Voor hem is Heusden altijd zijn enige thuis geweest. Tientallen jaren later, toen hij bijna gepensioneerd was, had hij het er nog steeds over. Om naar huis te gaan als hij vijfenzestig werd, naar Heusden. Het heeft niet zo mogen zijn. Het breekt mijn hart. Ik had hem zo graag gezien, daar aan de Maas. Met zijn vishengel, net als vroeger.

Zijn pensioen heeft hij net niet gehaald. Even tevoren kreeg hij een hersenbloeding, waar hij nooit helemaal van herstelde. Toen had hij niets meer te willen. Toen maakte zijn vrouw de dienst uit en was de Heusden-droom voorgoed voorbij.

Die dag daar aan het water van de Maas, besefte ik, hoe jong ik ook was, dat vader ook heimwee had. En echt niet alleen maar blij was geweest met de verhuizing naar Limburg. Omdat ik zijn verdriet heb gevoeld, daar bij de oude stadsmuur.

We hebben stil afscheid genomen van het oude vertrouwde en stapten weer op de brommer. Toen werd er niet meer gezongen of gefloten onderweg. De weg terug leek veel langer. Toen het begon te regenen, waren we toch blij dat we bijna in Elsloo waren.

Een dak boven ons hoofd, de tafel gedekt. Toen vertelde vader aan moeder dat “die armoedzaaiers” in Heusden het lang niet zo goed hadden als wij, in Limburg. Hij vertelde wat ze wilde horen. Bij de mijnen werd goed geld verdiend...

Vanaf die tijd was mijn heimwee te verdragen. Ik was immers niet alleen, dat wist ik toen pas! Want nooit vergeet ik de aanblik van de weemoedige stille Henk van Deursen op de enige plek waar hij thuis hoorde. Heusden bij Den Bosch, in ons mooie Brabantse land!!!

Annemiek