Heimwee naar Heusden

Verhalen uit het herschreven manuscript van het boek 'Heimwee naar Heusden'

                                                      

Heusden!

Daar liep ik met mijn stepje, klein meisje in de zon. Dat was mijn wereld. Het vestingstadje aan de Maas. Daar mocht ik van moeder alleen naar de bakker. Met de oude lapjestas, een briefje en wat geld erin. Daar kon je nooit verdwalen, want iedereen wist dat ik er eentje van Henk van Deursen was. Alle straten liepen richting markt, waar het gemeentehuis stond. Dat was het hart van de stad.

Elk kwartier klonk het carillon, dan draaiden de paardjes met de ruitertjes in de toren rond. Dat gaf een blij gevoel, daar was mijn thuis, klein knus en besloten. Met vader en moeder en alle zusjes in dat kleine rijtjeshuis vlakbij de wal. Die wal, daar liep de heks van Herpt wel eens, vertelde moeder, daar mochten we niet komen. En heel lang heb ik niet geweten wat er achter die wal zou zijn. Daar stroomde de Maas, met een eiland middenin, waar vader in de zomer ging zwemmen.

Vader werkte bij scheepswerf Verolme. Er was weinig werkgelegenheid. Of je werkte bij Verolme of bij de conservenfabriek. Amper de lagere school afgemaakt was hij er begonnen als “nageljongen”. In die schepen zaten vele klinknagels. Die roodgloeiend werden gemaakt en met een tang omhoog werden gegooid naar de werklui die ze in het staal dreven. Zo heeft vader het verteld.

Later heeft hij het lasdiploma gehaald. Maar toen was hij al getrouwd met Marie de Smet uit Loon op Zand. Ze hebben een tijd in een oud huisje gewoond met een perenboom in de tuin, waar ik als kleuter steeds naar gekeken heb. Oom Jan, een zwager van moeder, heeft er een versje over gemaakt, dat ik nooit vergeten ben.

Er zaten zeven spreeuwen, al in een perenboom

Die een wedstrijd deden, wie het hardste schreeuwen kon

En weet je wie de wedstrijd won?

Wel geen een van allen

Want ze zijn met zijn zevenen in de sloot gevallen

(bron: Jan van der Mierden)

Het huis met de perenboom kan ik me niet herinneren. Wel het huis in de Oudheusdensestraat, waar moeder op de vuilnisbak stond als ze met Jans de buurvrouw stond te praten. Aan de andere kant woonden Mart en Hennie van Dijk met de twee jongetjes.

Ik herinner me het kippenhok dat vader in de achtertuin maakte en de singel waar ik met mijn zusje konijnenvoer plukte.

De koude ben ik niet vergeten, als de ijsbloemen op de ruiten stonden en moeder een pit van het gasstel aanmaakte om de ergste kou te verdrijven. De teil met warm water op vrijdag in de kamer, waar alle zusjes in gewassen werden en waar soms opeens een keuteltje in dreef.

De oude naaimachine, waar NECHIE op stond. Dat woord heb ik als kleuter vele malen overgeschreven.

Heusden, daar liep ik met mijn stepje in de zon.

Moeder helpen als het stoepje werd geschrobd bij de voordeur. Dan bracht ik de bezem achterom door het paadje. Dat was eigenlijk de bedoeling geweest. Met bezem en stepje vloog ik in de heg en een litteken op mijn linker ringvinger is daarvan overgebleven.

Ik herinner me mijn eerste brilletje toen ik vier jaar was, met het afgeplakte glas, omdat ik een zogenaamd lui oog had.

Het afplakken heeft niet geholpen. Ik wist niet beter, dan dat iedereen zo weinig zag. Ook wist ik niet dat ik scheel keek, daar was ik allemaal niet mee bezig.

Alle dagen feest en avontuur, de slakjes in de tuin, en de geluidjes van de kipjes, het gras zo zacht onder blote voetjes. En steeds weer trok ik kleertjes uit, om de wind en het gras te voelen.

En soms ging ik stiekem naar het huis van opa van Deursen.

Met mijn onafscheidelijke stepje, daar liep ik meestal naast, zelden stepte ik. Oma was meestal druk met een rozenkrans in de bedstee. Oma was ziek, ze bad de hele dag. Opa vloekte vaak, en als hij “Godver” zei, ging oma hardop bidden. Opa die vreselijk eten kookte; moffelbonen met spek, en pudding met vel. Dat aten ze allemaal achter elkaar uit hetzelfde bord. Ik griezelde ervan.

L. Annemiek midden Gerrie r. Tonnie

Wild natuurkind met mijn stepje, gevangen in de kleuterschool. Het stepje thuisgelaten en wat waren de nonnen streng. Ik mocht niet meer op mijn duim zuigen en soms ging het wel eens mis op de plee. Dan kreeg ik een geleende onderbroek aan. De natte in een zakje mee naar huis.

Thuis waar de olieman was geweest die “Toon den Hoed” heette. Dat had ik dan gemist, want ik moest naar school.

En ik hield zoveel van de olieman, met zijn gezang en zijn karretje met petroleumvaten erop.

Na een tijdje ging ik naar de grote school, de eerste klas met juf Buys, waar ik liedjes leerde en letters.

Leentje leerde Lotje lopen langs de lange Lindelaan.

En toen Lotje niet meer wilde lopen toen moest Leentje blijven staan. Het mooiste lied vond ik van de Driekoningen. Als de dag van gisteren weet ik hoe moeilijk het was.

Is het daarom blijven hangen?

Wij komen van Oosten, wij komen van ver.

Allaberdinakostiljon.

Wij zijn er drij koningen met een ster.

Allaberdinakostiljon.

Van cher ami tot aan de knie,

Wij zijn drij koningskinderen,

Sa pater, trek naar Venderloo van cher ami.

(bron: v.d.Velde, feesten van het kerkelijk jaar, Steenbrugge z.j.)

 

Er komen nog meer coupletten achteraan, het was een liedje uit Vlaanderen. Hoe dat zo op een Noord-Brabantse kleuterschool komt? Misschien kwam een van de nonnekes uit Vlaanderen?

Heusden had vele kerken. Vlakbij ons huis was de katholieke kerk, daar nam moeder ons wel eens mee naar toe. Dan moesten we een klein rond mutsje op, een zogenaamd “kalotje”. Mijn zusje Greetje had een wit met bonte vilten bloemen. Het mijne was rood met zwarte lieveheersbeestjes erop. Waar zijn die dingen eigenlijk gebleven?

Ik herinner me de grote ruzie tussen vader en moeder, daar was een bevriend stel bij betrokken. Vader kwam veel bij Riet de B. Dus… kwam haar man Piet eens met moeder praten. Vader die thuiskwam en Piet dwars door het huis de voordeur uitsloeg. Toen was er bloed en een kapot overhemd geweest, tranen en bange kinderen…

Als de dag van gisteren herinner ik me de “vriendinnekes”. Grietje de Vos en Janny Oost, die achteraan het pad woonden. We speelden vaak met elkaar.

Ik herinner me de dag dat de stad was versierd. De koningin zou komen. Vader nam het keukentrapje mee, waar we op mochten staan om alles goed te kunnen zien. Met mijn oranje sjerp om moesten we héél lang wachten, toen kwam met een rotvaart een auto voorbij. Dat was de koningin geweest.

Alle mensen waren boos. Zoveel werk was er verzet met versieren en liedjes leren op school. Voor vijf minuten koningin.

En weer kwam er een nieuw zusje, alweer een eter erbij, in het kleine huisje achter de wal. Toen moet er armoe zijn geweest, wat heel gewoon was, iedereen had armoe. De punten werden uit je schoenen gesneden als ze te klein geworden waren. Daar piepte dan je teen doorheen en konden ze nog wel een tijdje mee. Dat was niet erg in de zomer. Afgedragen kleren (soms gekregen) en moeder die zelf jurkjes maakte (van een katoentje van de markt). Dikke sneden brood met varkensvet erop en thee erbij, we wisten niet beter.

Verolme betaalde niet veel aan vader. Iedereen had het over Limburg. Daar waren de mijnen. Daar werd goed geld verdiend. Moeder had het er altijd weer over met vader, wist ik later. Het is me ontgaan. Kind met het stepje, hoe klein is je wereld nog… De beslotenheid van het oude vestingstadje, ons thuis! Alsof het nooit voorbij zou gaan………..

Verhuizen.

Zomer 1957. Het vestingstadje Heusden, omsloten door eeuwenoude muren. Daarachter de wallen en de Maas. Een kleine gemeenschap waar iedereen, iedereen kende. Dat was ons thuis. Ik ben er geboren. Daar woonden Henk en Marie van Deursen Smits, met hun snel groeiend gezin.

Ik was hun tweede kind. Vader had graag een zoon willen hebben. Voorlopig zat dat er niet in, er volgden nog vele dochters, helaas. Een paar jaar na de oorlog zijn mijn ouders getrouwd. Moeder in een zwart mantelpakje, geen bruidsjurk dus. Dat konden ze niet betalen.

Er was nog grote armoe. Elk jaar een kindje erbij maakte het leven ook niet gemakkelijk. Dat was zo in die tijd, dat was het lot van een getrouwde vrouw. De ooievaar bracht de kindjes gewoon, of ze lagen tussen de bloemkolen. Vader wilde een stamhouder, dus zou het rijtje nog wel langer worden.

Ik kan me de armoede van die tijd herinneren; geen geld voor kolen in de haard, ijsbloemen op de ruiten, te weinig dekens, een oude jas op bed.

In Limburg waren de mijnen en was er werk genoeg. Vader had gesolliciteerd en was aangenomen! Toen zijn proeftijd voorbij was, ging hij op zoek naar een huurhuis voor zijn gezin. Hij had lang genoeg in het gezellenhuis in Geleen gewoond. Op vrijdag kwam hij meestal naar huis.

Van Limburg naar Noord-Brabant met de trein. In ‘s-Hertogenbosch uitstappen en dan nog een stuk met de bus naar Heusden. Moeder wist wanneer hij aankwam en soms gingen we hem met z’n allen van de bus halen.

We gingen binnenkort verhuizen. Maar wat dat betekende, dat wist ik toen niet. Wanneer alles werd ingepakt is me ontgaan. Ook hoe onze inboedel in die grote verhuiswagen is gekomen.

We gingen spelen bij Mart R, de buren, en opeens mochten we in die grote verhuiswagen en waren onderweg. Voorin zat de chauffeur, direct daarachter zat ons gezin, met een schuifraampje ertussen. Ik heb daarna nooit meer zo’n vreemde verhuiswagen gezien.

Vader, moeder en vijf kleine kinderen in die kleine cabine. Ik herinner me de gespannen sfeer. De gemaakte vrolijkheid. Er is wat afgejankt onderweg. De geëmailleerde piespot vaak geleegd in een emmer met een deksel. Want alle peuters en kleuters moesten plassen.

Na heel lange tijd ging vader bij de chauffeur zitten. Om het laatste stuk de weg te wijzen. Naar Elsloo in Limburg.

De mensen in de straat zullen wel opgekeken hebben, al die peuters en kleuters die uit die verhuiswagen rolden. Direct ging iedereen aan het werk, de wagen moest leeg, en de chauffeur nog naar huis. We sliepen die nacht op matrassen op de grond, dat was wel spannend. Er werd dagenlang geverfd en behangen. Dus geen tijd voor ons. We wilden weten waarom de kinderen zo vreemd spraken, maar moeder had geen tijd.

“Uit de weg”, zei ze steeds, want er was veel werk, om welke reden dan ook. Daar stond ik dan met mijn stepje op het vreemde trottoir, in een vreemde buurt met nog vreemdere kinderen. Vader en moeder waren in de slaapkamers bezig, elke dag een kamer klaar. De plinten, deuren en kasten waren geverfd. Er werden ijzeren ledikanten neergezet, dezelfde die we thuis hadden, maar dan in een andere kleur.

Thuis. Wanneer gingen we naar huis? “Hier is thuis”, zei moeder. Nee hoor, thuis was in Heusden. Waar de wal en de Maas waren, de oude stadsmuren, het stadhuis met het carillon, de pomp op de markt.

Dit Elsloo met het nieuwe huis, was niet ons thuis, we logeerden er misschien? Zoals ik wel eens deed bij oma. Alles werd schoon en fris, er lag al zeil op de vloer en de bedden werden opgemaakt, voor de ramen hingen onze overgordijnen. Toen was er al dat rare gevoel in mijn buik.

Boven was alles klaar en de trap en de gang werden geverfd. Aan de muur kwam onze kapstok en onze worteldoek met de koperen salamander. In de keuken stonden vreemde stoelen. Die had een meneer gebracht. Er was een grote tafel bij. Aan de muur hingen onze schilderijtjes van het boerenland.

Toen begreep ik opeens, dat we nooit meer naar huis zouden gaan... Dit was thuis: het nieuwe huis, de nieuwe buurt en straks de nieuwe school met die rare kinderen die we niet konden verstaan en die ons uitlachten. “Hé, meske, won de gij hier neffe?” had ik aan een kind gevraagd.

“Ze neumt dich metske”, hadden ze gillend van het lachen geroepen. “Schele”, hadden ze ook nog geroepen. Moeder vertelde dat er veel lieve kinderen op de nieuwe school zaten. Nou dat was niet waar, er zaten “rotjong” op, die maar bleven plagen over ons Brabants accent. Harrie D. en Paul W, ook al sloeg ik erop, het waren jongens en dus sterker.

In Heusden waren geen jongens in de klas, die zaten op een andere school. Ze noemden me steeds weer “schele” en soms “bolletje eierbeschuit”, omdat ik met mijn brilletje op het mannetje van de beschuit leek. Die was ook mollig en scheel. Ik sloeg er regelmatig goed op los en raakte zo veel frustratie kwijt. Ik sloeg om kapot te slaan, blind van woede.

Mijn zusje Greetje die in de tweede klas zat, was maanden van streek. Die huilde alleen maar. Ze hebben haar toen maar bij mij in de klas gezet, terug naar de eerste. Vanaf toen vocht ik ook voor mijn zus. De rest van onze schooltijd heeft ze daar achter mij gezeten, jaar in, jaar uit.

Nog veel langer heeft ze op mij geleund. Altijd mijn zus op sleeptouw, zelfs tot in de dancing toe, toen we pubers waren.

Elsloo was heel lang een boze wereld, totdat ik in de tweede klas eindelijk een vriendinnetje kreeg. Nelleke Odekerken heette ze. Ze had sproeten en twee lange vlechten. Ik was scheel en zij had eczeem, allebei een brilletje, en ze woonde bovenin de straat. Toen pas begon ik me wat beter te voelen, maar als je me vraagt waar mijn thuis is?

In het Brabantse land, in Heusden aan de Maas. Waar mijn vader van de hoge schepen in de Maas dook. Waar zijn vrolijke gefluit het mooiste heeft geklonken. Waar het leven nog zonder zorgen voor mij was. Waar het carillon elk kwartier zijn wijsje speelt, en het klein, knus en veilig was... Mijn Brabantse land...

Van tijd tot tijd moet ik er even gaan kijken. Dan vind ik er weer het kind, met het houten stepje dat loopt daar nog steeds. Het kleine meisje met het brilletje, zo vrij, zo blij, zo onbeschrijfelijk gelukkig. Dan loop ik met een glimlach alle weggetjes van weleer, en voel er de sfeer. Thuis, even weer thuis!!

Heimwee naar Heusden.

Hoe zwaar heb ik als kind heimwee ervaren, de pijn van gemis overheerste alles. De verhuizing was al een tijd geleden. Ik wist dat we nooit meer terug zouden gaan naar Heusden. In ieder geval niet om er te wonen. Het nieuwe dorp Elsloo in Zuid-Limburg was inmiddels ons thuis. Omdat vader goed betaald werk had gevonden bij de mijn.

Alles had er zo nieuw geleken. Het huis en de wijk waar wij woonden. Het was een groot verschil met Heusden. Het eeuwenoude vestingstadje zou altijd blijven trekken. Daar kon geen nieuw Elsloo tegenop. Wat miste ik het Brabantse dialect, het gevoel van erbij horen. In Limburg waren we vreemdelingen. We werden er niet geaccepteerd.

Heusden was “thuis” en altijd waar ik ook naar toe verhuisd ben in mijn leven, was en bleef Heusden mijn thuis. De pomp op de markt. Vader die van hoge schepen af dook in de Maas. Het roeibootje waar hij mee ging vissen. Dat alles samen gaf me het “thuisgevoel”. Het was voorbij. Het verschil was te groot. Alsof we op een andere planeet zaten. Steeds weer had ik aan moeder gevraagd: “Wanneer gaan we weer naar huis?” Maar we gingen niet, we gingen nooit!

Totdat vader op een dag vertelde dat hij naar Heusden ging met de brommer. Misschien heimwee. Ik weet het wel zeker. Waarom ging hij anders met de brommer, dat hele stuk. Het leek wel een bedevaart, en ik mocht mee!! ‘s Morgens vroeg, op een zomerdag, zijn we vertrokken. Over binnenwegen. Dolblij. Ik had kunnen gillen van geluk. Als een dwaas zat ik achterop die brommer te lachen, met vlinders in mijn buik.

Vader heeft aldoor gefloten en ik heb urenlang gezongen. Met soms een zucht tussendoor, van zoveel geluk. Onderweg stopten we af en toe. Kramp en spierpijn, uren in dezelfde houding op de brommer. Dat viel niet mee. We liepen een stukje. Deden een plas, ergens in de struiken. Aten een boterham uit het pakje brood voor onderweg.

Eindelijk in Heusden, bij tante Cor en oom Martien, huilde ik van de pijn. Omdat vader het laatste stuk zonder pauze door had gereden. Als een paard dat de stal ruikt. Hij vertelde in geuren en kleuren hoe goed we het in Limburg hadden. Hoe mooi het huis en hoe goed het werk was. Dat hij er beter verdiende dan ooit bij de scheepswerf in Heusden. Hij klonk erg enthousiast, een beetje “te”. We dronken koffie en tante Cor maakte wat eten.

Later werd vader wat stiller en zijn we wat rondgewandeld. Door de oude straten, langs alle bekende plekjes en bij de haven, beschut door de eeuwenoude vestingmuren, hebben we lang gestaan… Er was weer een schip in aanbouw bij Verolme. Er lagen wat roeibootjes langs de Maas en vader keek en keek naar al dat vertrouwde waar hij en ik zoveel van hielden. Waar we niet meer bij hoorden. Het was niet meer van ons. “Bij ons thuis in Heusden” was niet meer... Hoe had hij het ooit kunnen verlaten!

Welke rol heeft moeder daarin gespeeld? Voor haar was geld belangrijk. Voor vader was moeders geluk heel lang belangrijk. Heeft hij zich laten ompraten? Had hij spijt? Ik kan het niet meer vragen! Voor hem is Heusden altijd zijn enige thuis geweest. Tientallen jaren later, toen hij bijna gepensioneerd was, sprak hij nog steeds over teruggaan naar Heusden. Het heeft niet zo mogen zijn. Het breekt mijn hart. Ik had hem zo graag gezien, daar aan de Maas. Met zijn vishengel, net als vroeger.

Zijn pensioen heeft hij net niet gehaald. Even tevoren kreeg hij een hersenbloeding, waar hij nooit helemaal van herstelde. Toen had hij niets meer te willen. Toen maakte zijn vrouw voorgoed de dienst uit en was de Heusden-droom voorgoed voorbij.

Die dag daar aan het water van de Maas, besefte ik, hoe jong ook, dat vader ook heimwee had en echt niet alleen maar blij was geweest met de verhuizing naar Limburg. Omdat ik zijn verdriet heb gevoeld, daar bij de oude stadsmuur.

We hebben stil afscheid genomen van het oude vertrouwde en stapten weer op de brommer. Toen werd er niet meer gezongen of gefloten onderweg. De weg terug leek veel langer. Toen het begon te regenen, waren we toch blij dat we bijna in Elsloo waren.

Een dak boven ons hoofd, de tafel gedekt. Toen vertelde vader aan moeder dat “die armoedzaaiers” in Heusden het lang niet zo goed hadden als wij, in Limburg. Hij vertelde wat ze wilde horen. Bij de mijnen werd goed geld verdiend...

Vanaf die tijd was mijn heimwee te verdragen. Ik was immers niet alleen, want nooit vergeet ik de aanblik van de weemoedige stille Henk van Deursen op de enige plek waar hij thuis hoorde. Heusden bij Den Bosch, in het mooie Brabantse land!!!

Het huis in Elsloo

Het Limburgse land. De schoonheid ervan zag ik nog niet. Ons nieuwe huis was groot, schoon en nieuw. Het voelde niet als ons vertrouwde huis met het verleden, dat me als een oude jas omsluiten kon. Het kleine blije kind met het stepje leek op het trottoir in Heusden achtergebleven. Nu moest ik groot en sterk zijn. Er werd heel wat van me verwacht.

Mijn oudere zus die helemaal van streek was, zat nu bij mij in de klas. Samen gingen we de strijd aan, maar meestal verschool zij zich achter mijn rug. We werden uitgescholden en gepest. Daardoor was je altijd oplettend, alles was zo moeilijk. Het huis gaf geen troost van vertrouwdheid en moeder ook niet. Ze was geen moeder die knuffelde. Als je huilde, stuurde ze je naar boven. Ze hield niet van “jankers”.

Ze was een vrouw die haar kinderen nooit een zoen gaf of op schoot nam. En zich al helemaal niet verdiepte in wat je voelde: verdriet, angst, heimwee. We moesten er zelf maar een weg in vinden. Ze kookte en waste, maakte schoon en delegeerde de taken. Daar stak ze al haar energie in. Het huis was haar trots. Het was belangrijk voor haar wat de buren van haar dachten.

Het moest altijd schoon zijn, mooier dan de andere huizen Ze spande de kroon. In onze straat woonden nog drie Brabantse, een Fries, een Pools en twee Surinaamse gezinnen. Van heinde en verre waren ze gekomen, naar de mijnen, voor werk en goed geld. Straten vol vreemdelingen, die soms troost bij elkaar zochten. Overal werd gewerkt, huizen ingericht en tuinen aangelegd.

Vader maakte waslijnen en voor de kokosmat en de kleden van de kamer een “kloplat”. Aan een spijker ernaast, hing de mattenklopper. In de gang en op de trap lag een rode loper, dat was modern in die tijd. De vloeren werden geboend. Er hing een kapstok met een doek erachter zodat de muur niet vuil werd van natte jassen. Bij de voordeur hing een worteldoek met een koperen salamander erop, de doek was in plooien geschikt met spelden.

In de keuken stonden de vele formicastoelen rond de tafel. Daarop lag het Desso tafelkleed. Ik zie alles zo voor me. En nog ruik ik de kachel, vroeg in de morgen als hij pas was aangemaakt. De schuifdeuren naar de achterkamer, die meestal dicht waren. Omdat er overdag alleen in de keuken werd gestookt.

De “goei” kamer werd alleen in de avonduren gebruikt. Dan kwam de oude Philips grammofoon op tafel, met de 78 -toeren platen van Freddy Quinn. Die hadden we van ome Jan gekregen die bij Philips in Eindhoven werkte. Daar had nog even het theekastje van oma gestaan en de rode pluche stoelen, met bollen aan de poten. Heel in het begin waren er nog de twee oude fauteuils in de voorkamer geweest. En stonden de sanseveria’s op de vensterbank naast de ficus.

Maar moeder wilde vernieuwen. Moderner dan de buren. De kamer veranderde weldra. De bovenverdieping, die is jaren hetzelfde gebleven. De slaapkamer aan de voorkant waar twee tweepersoonsbedden stonden. Daar sliepen vier meisjes in. Vader en moeder in de achter slaapkamer en een klein kamertje was voor Hennie het jongste meisje. Er was nog een klein slaapkamertje, waar een vergeten wiegje stond.

Op vrijdag hoefden we niet meer in de teil. Er was een badkamer, waar moeder de kleintjes in bad kon stoppen. De grote meisjes wasten zich al zelf, werden gecontroleerd en zo nodig teruggestuurd. Via de keuken kwam je in de kelder, dat was het wonder van het huis. Drie kelders naast elkaar, wat een ruimte.

Ik herinner me de schappen bovenaan de keldertrap, waar de pakjes margarine op een grote schaal lagen. Die schaal was nog van oma geweest. Hoog tegen de muur de flessen chloor en zoutzuur, waarmee de wc-pot werd schoongemaakt. Vader had in de kleinste kelder planken getimmerd voor de weckpotten. Bovenop, vooraan, stonden de kleine glaasjes met de kersen, daarachter de appelmoes en de bonen.

Achter een gordijn de lege potten en de klemmen en ringen in een schoenendoos. Op het hoekje stond de petroleumkan. Er stond een Keulse pot met zuurkool en onder de trap lagen de aardappels in een hok. Als ik mijn ogen sluit, ruik ik nog de geur van de winteraardappelen. Er was een was/kelder. Daar stond de wasmachine met wringer erop en de kachel om de kookwas op te koken. Er was een wasbak met een kraan en een deur naar buiten via een trapje.

De resterende kelder was voor de fietsen en de kolenhokken. Langzaam werd het huis ons “thuis”. We werden groter, dat bracht taken met zich mee. Ik was niet de oudste dochter maar wel de sterkste en de grootste. Bij gemis van een zoon kreeg ik de zwaarste taken. Mijn oudere zus was voor de kleuters en peuters, daar speelde ze moedertje mee. Altijd bezig met luiers en kindje voeren. Het waren voor haar levende poppen. Moeder delegeerde heel veel, ze hield niet zo van baby’s.

Eigenlijk hield ze helemaal niet van kinderen, daar moest je als getrouwde vrouw gewoon aan geloven. Vader was druk met zijn werk, het vele overwerk. Geld verdienen voor het grote gezin. Alles draaide om geld, mijn moeder was er gek op. Daar kon je aanzien mee kopen. De naoorlogse luxe waar iedereen vol van was, kwam door de mijnen binnen bereik van Jan met de pet. Maar of we daar nu gelukkiger van werden?

De tent

Mijn jonge kinderjaren waren goed gevuld, met school en vele plichten. Moeder had organisatietalent. Ze maakte schema’s van elke dag en van wekelijks terugkerende taken. Mijn oudste zus Greetje en ik hadden de leiding over een jonger zusje. Elke groep had taken. Om de week rouleerden die. Tafeldekken hoorde bij stofzuigen en afwassen bij de plee schoonmaken. De kleintjes naar bed doen en koffiezetten voor vader en moeder.

Er was altijd wel wat te doen, voor, tussen, en na schooltijd. Maar in de grote vakantie, als eindelijk de grote schoonmaak voorbij was, dan kwam er wel eens een speeldag! Dan bouwden we een tent van oude gordijnen en een tafelkleed. Die maakten we aan de balustrade vast van het trapje, gewoon met wasknijpers hoor.

Daar ging dan een deken in en een kist was de kast. Uit hoeken en gaten kwamen spullen. Je keek gewoon met andere ogen, op zoek naar “huisraad”. Het hakblok voor het aanmaakhout, was de tafel.

Als daar een jampot met bloemetjes op stond, moest je zuchten van geluk. Een papiertje met mooie randjes langs geknipt was het tafelkleedje.

Alle poppen werden bij elkaar gezocht, dat waren de kinderen. We speelden vadertje en moedertje. En ik….. was altijd vader. Het blije gevoel zal ik nooit vergeten. De muffe geur van de oude spullen hoorde daarbij.

Het geluk werd volmaakt als we van moeder koekjes kregen. Dat was heel zelden. Ik kan me een keer herinneren dat ze thee gaf in mijn poppenserviesje. We wisten dat dergelijke dagen meestal vooraf gingen aan klusdagen zoals: de weck, zakken vol bonen en valappels die appelmoes werden.

Maar even niet! Als de zon scheen op mijn veilige huis van lappen, werkte mijn fantasie. Dan was ik ver weg van taken, school en plichten. Ik speelde de vader die altijd thuis was. En de moeder was een andere dan de mijne, zo een die ik graag had gehad. Oh, ik vluchtte zo graag, in fantasieën en later in boeken.

Veel fantasie had ik, maar ook een gevoelsmensje was en ben ik. Altijd even vluchten voor de harde realiteit. Tussen zonnestralen op mijn wolkje zweven. Ver weg van de realiteit van alledag. Het woord moeder heeft vele gezichten. Zij had het hare, ik gaf er het mijne aan. Ik heb het moederen geleerd door te zien hoe het volgens mij niet moest! En het kind in de tent ben ik niet kwijtgeraakt…

Wasdag.

Maandag wasdag. Dat is al eeuwen zo in Nederland en wie weet waar nog. Dus ook bij ons thuis. Daar ging heel wat aan vooraf. Wasdag begon op zondagavond. Dan werd de kachel in de kelder aangemaakt. Eerst wat blokken hout erin, daar wat dun aanmaakhout bovenop, een scheut petroleum en de vlam erin. Even later wat kolen erop. Ik denk eierkolen, want de antraciet was voor de haard in de kamer.

De grote wasketel werd gevuld met heel wat witte was. Lakens, slopen, ondergoed, washandjes, handdoeken en vooral luiers, maar ook gekke badstof lapjes. Die lapjes en de poepluiers hadden in de week gestaan in een sopje. De wasketel werd, gevuld met water, op de kachel gezet. Daar werd dan een dubbele blok Sunlightzeep bij gedaan.

Moeder sneed die zeep in stukken met een oud mes. De heel vieze vlekken werden met groene zeep ingesmeerd. Ik kan me nog goed de geur van het kokend sop herinneren. Soms ging ik zo maar op zondagavond de was/kelder in. Om de geur en de warmte van het was/wonder te voelen. Dat was moeders werk geweest. Het mijne kwam vroeg in de morgen op maandag.

Ik kan me niet meer herinneren hoe oud ik was toen het begon. Wel weet ik dat moeder me alles leerde. In de tweede klas lagere school deed ik bijna zelfstandig de was. Op maandagmorgen maakte moeder me stilletjes wakker, want ik moest heel vroeg op. De wondere wereld van de warme kachel was dan voorbij. Die was langzaam uitgegaan in de loop van de nacht. Maar het sop was nog flink heet. Hoe vaak heb ik me verbrand als ik met de houten knijper een kussensloop eruit haalde. Daar hing soms een bel water in. Die zag ik dan niet omdat ik nog te klein was. Boven mijn macht werken was het soms. Ik leerde op tijd weg te springen. Een mens wordt handig in die dingen.

Eerst werd de was in de wasmachine gedraaid. Maar even hoor, stroom kost geld. In de wasmachine zat een elektrisch aangedreven schoep. Een geëmailleerde ronde machine was dat, met een wringer erop. Alle was moest door die wringer. Dat was leuk werk. Daar werd ik handig in, nadat ik de nodige keren met mijn vingers tussen de rollen had gezeten.

Met mijn rechterhand draaide ik aan de slinger, terwijl ik tegelijkertijd met mijn linkerhand de was tussen de rollen stopte. Daar moest je de aandacht bijhouden hoor. Ik was trots dat ik dat kon. Het zware werk was voor mij. Omdat ik de grootste en de flinkste was van alle zussen. Terwijl de witte was in de grote wasteil werd gespoeld, draaide ik de bonte was in hetzelfde sop in de wasmachine.

Die wasteil was van zink. Daar hadden we in Heusden nog in gezeten als we “in bad” moesten. Dat leek zo lang geleden. Moeder had nog een kleiner wasteiltje. Daar werd de was een tweede keer in gespoeld. Een zakje reckittblauw was daar doorheen gehaald om een blauw tintje aan het goed te geven. Dat deed toen elke goede huisvrouw.

Moeder had dan al enkele malen geroepen of de was al buiten kon. Ze wilde de eerste zijn van de buurt. De waslijnen werden eerst afgeveegd met een oud lapje. Dan werd alles gesorteerd opgehangen. Luiers bij elkaar, dan handdoeken enz..…Alles had zijn eigen plekje leek het wel.

Soms waren de vlekken in de luiers of die vreemde badstof lapjes er niet helemaal uitgegaan. Die werden dan op het grasveldje gelegd, de bleek, noemde moeder dat. Die luiers werden het eerst gebruikt. Diezelfde dag nog.

Dan was het meestal tijd om naar school te gaan. Rennen met een boterham in de hand! Om klokslag negen de klas in. Soms later en soms hield moeder me thuis, zogenaamd ziek. De verdere afhandeling van de was werd in de loop van de morgen gedaan. Tussen de middag zag ik dan of het goed gedroogd had. Dat merkte je direct aan moeders humeur.

Of de volle fris geurende wasmanden stonden op het plaatsje. Of de was had ze binnen moeten halen en in de kelder opnieuw moeten ophangen. Na school om vier uur werden de wasteilen leeggemaakt. Ook dat was mijn werk. Ik schrobde er de vloeren mee, het trapje en de stoep. De kachel werd uitgehaald en gepoetst. De wasteilen uitgedroogd en op de haken gehangen.

De wasmachine werd op haar plaats gezet in het hoekje, de kabel netjes opgerold en een lapje tussen de wringer. Dan was mijn zus al bezig met de strijk. Dat was haar werk. Op de keukentafel, over het Desso tafelkleed, werd een grote molton deken gelegd, de “strijkdeken”.

De stoelen werden op een rijtje gezet. Hierop werd de gestreken was gesorteerd: voor de kast in de voorkamer en voor de achter slaapkamer. Dan was de kop van de week eraf. Dat betekende heel veel als alles goed was gegaan. Daar gingen we voor. Ik heb er liefde voor bollend wasgoed in de wind aan overgehouden.

Voor mij geen droger, alleen in noodgeval. Zelfs in de winter als het vriest, droog ik mijn wasje buiten. En als er gestreken moet worden, betrap ik mezelf wel eens op de gedachte: “Dat is mijn werk niet, dat moet Gerrie doen hoor!”

De ooievaar.

De ooievaar, bloemkolen of wat ze er ook van maakten. We zouden weer gezinsuitbreiding krijgen. Deze keer misschien wel een tweeling, had moeder verteld. Moeder was al een tijdje chagrijnig. ’s Morgens kwam ze steeds misselijk aan tafel. Dan ging haar kunstgebit in haar schortzak en moest ze wel eens overgeven. Dan hielden we ons gedeisd, ze kon niet veel hebben hoor. Je kon merken dat ze er niet gelukkig mee was.

Als het nu maar eindelijk jongens zouden worden. Vader wilde een stamhouder. Eindelijk begon de bevalling, vroeg in de morgen. Wij moesten in onze slaapkamers blijven. Vader kwam vertellen dat er al een baby was, een jongetje, maar er was er nog eentje onderweg. Vader was zo blij, iedereen leek blij, zelfs de buurvrouw die ik beneden hoorde. Nou, ik helemaal niet. Waar moesten we al die kinderen leggen? En al die was? Die zou allemaal weer voor mijn rekening komen. Al die strontluiers. En er was al zoveel werk.

Greetje mijn oudere zus, die nog meer uit school werd gehouden, liep altijd met baby’s te zeulen. Moeder had al een brief gekregen van de inspecteur van onderwijs. Waarom er zoveel schoolverzuim was. Greetje vond het niet erg. Ze bleef liever thuis met haar levende poppen. Twee waren er nu bij gekomen. Piet en Mart van Vlijmen, de stamhouders. Ze was er druk mee.

In de wagen, uit de wagen, bedje in en uit, flesjes geven en luiertjes verwisselen. Het was al eens voorgekomen dat de een, twee keer de fles kreeg en de ander van honger lag te gillen. Daarna hadden ze truitjes met een letter P en M aangekregen. Die had moeder erop geborduurd. Wie zegt of Piet wel Piet was. Ze leken sprekend op elkaar en konden nog niet zeggen: “He, ik ben Mart hoor!”

Ik kon ze heel lang niet uit elkaar houden. Gewoon, omdat ze me niet interesseerden. Ik was nog steeds boos. Hoe was het in godsnaam mogelijk dat moeder, die vaak genoeg vertelde nooit kinderen te hebben gewild, er nu wel al zeven had? Vader wilde “stamhouders”. Als die als eerste waren gekomen, waren wij er dan wel geweest?

Daar moest je als vrouw aan geloven, begreep ik na een tijd. Toen waren er nog geen of weinig voorbehoedsmiddelen. Moeder was slachtoffer van haar tijd. Na de tweeling is het haar nog een keer gelukt om een kind te krijgen. Ze was weer misselijk aan het ontbijt verschenen, het kunstgebit weldra in haar schortzak. Toen wist ik al hoe laat het was, er zou er nog een komen………

 Sinterklaas.

Sinterklaas goed heiligman, had ook zo zijn gebreken. Als je acht jaar bent, begint dat toch op te vallen. Ik brak mijn hoofd over al die raadsels. Sint werd beslist een dagje ouder. Wat vergeetachtig misschien? Als hij bij de buren op het dak stond, waarom gooide hij dan bij ons niets door de schoorsteen? Ik had toch ook gezongen, de longen uit mijn lijf.

Soms zette ik stiekem mijn schoen. In een hoekje onder de trap, met een wortel erin voor het paard. ’s Morgens zat er helemaal niets in. Soms een mariekoekje, hetzelfde als bij moeder in het trommeltje zat. Hadden ze die in Spanje ook al? Al schreef ik tien rijmpjes, er kon geen chocoladebeestje of hartje van suikergoed af. Of kreeg je, met een gestolen wortel in je schoen, niks?

Dat grote Sinterklazenboek daar klopte ook helemaal niets van. Daar hoorde alles in te staan, maar dat was helemaal niet zo. De goede daden werden wel eens onder een andere naam geschreven volgens mij.

Vijf december waren er piepkleine cadeautjes voor ons. Die krengen aan de overkant hadden echte poppenwagens met echte lakentjes en dekentjes. De pop die erin lag had een prinsenleven. Daar mochten wij ons dan aan vergapen. Ik vond de Sint maar gemeen. Hij bracht gewoon wat hij wilde, hij keek niet naar een verlanglijstje. Dat schrijven was verspilde moeite. Ik stelde me zo voor dat hij aan de opperpiet zei: “Heb je nog wat over voor die blagen van Van Vlijmen?” De troep die de goede man bracht, was met geen pen te beschrijven.

Ik wilde zo graag een keukentje zoals bij Ruiters in de etalage stond. Maar wat bracht de man? Een blikken ding waar een deurtje op geschilderd was met een waxinelichtje in het “fornuisje”. Toen ik dat aanstak en er een pannetje water op zette, vielen de oortjes van het pannetje. Gesmolten! Er was bijna brand ontstaan toen het blik begon te buigen en de lak er zo af viel. Je kon er gewoon niets mee doen, alleen maar naar kijken. Voordat alles in de fik ging, heb ik het brandende ding gauw naar buiten gegooid.

Mijn zus Greetje, die haar pop al een tijdje kwijt was, kreeg een nieuwe. Die leek wel erg veel op de oude. Ze had ook een zwart stipje in haar navel. Toen ik haar daarop wees, kreeg ik van moeder een draai om mijn oren. Waarom?? Sint mag het weten.

Die pop had alleen nieuwe kleertjes aan. Gebreid van die rare blauwe wol waar de tweeling een trui van had. Als je bij de buurtvereniging was, kreeg je in het café op het plein, een zak snoep. Nou, wij waren daar niet bij. We waren nergens bij als het geld kostte. Sinterklaas goed heiligman, was zo heilig nog niet. Had hij soms vriendjes bij de buurtvereniging? De spanning van tevoren, elk jaar weer opnieuw proberen te geloven, dat Sint het dit jaar beter zou doen. Dat hij zijn aandacht misschien eens op ons zou richten. Tevergeefs!

En als alle rotzooi in de vuilnisbak was beland, ging na een tijdje de teleurstelling over. Maar echt vergeten deed je het niet. Hoe we ook ons best deden met alle klussen na school, het was schijnbaar niet genoeg. We kregen altijd minder dan een ander. Het was gewoon niet te begrijpen. Je ging met gemengde gevoelens naar de man kijken, ik had hem zoveel te vragen...

Wat Sinterklaas bestaat niet!

Dat ik dat zo lang niet doorhad. Hij leek wel heel erg op moeders manier van doen. Ik had het kunnen weten. Later heb ik zelf Sinterklaas gespeeld voor mijn kleine broertjes en zusjes. Toen ik bij de bakker werkte en de kapotte speculaasmannen mee naar huis mocht nemen. Die gooide ik met veel kabaal de keuken door, met een zwarte geleende trui en handschoenen aan. Mijn zussen en broers daarmee het  minderwaardigheidsgevoel besparen dat ik als klein kind had.

En toch...het goede, blije gevoel is gebleven. Vol verwachting klopt mijn hart. Elke dag, morgen, volgende week... kan het opeens Sinterklaas zijn.

Vijf december midden in de zomer, als iemand je zomaar een bosje veldbloemen komt brengen of een paar bonbonnetjes. Soms brengt iemand me zomaar naar Zeeland, of slaat een arm om me heen als ik me geen raad weet van de zorgen. Sinterklaas bestaat echt…  je moet hem alleen willen zien. En dan ben ik zo blij als een kind, als het kind van de overburen misschien???


De beestenboel.

Hoe zacht was hun velletje, hoe gezellig hun altijd bewegend snuitje, zijdezacht hun lange oren. De konijnen in de kelder. Ze hadden geen namen. Die gaf ik ze met veel liefde: Vlekje, Witje, Vlaamse reus.

Overdag was er altijd licht in de kelder, omdat er een raam voor en achter was. Eigenlijk zaten ze daar veel beter dan buiten, warmer en uit de wind. Vader had prachtige hokken gemaakt en ik verzorgde al die beestenboel want ik was vaders knechtje.

Daar was de woensdagmiddag voor. Na school, op mijn vrije middag, werden de konijnenhokken uitgemest en kregen de beestjes vers stro.

Als de hokken schoon waren moest voer geplukt. Dan toog ik met twee jute zakken naar het kanaal. Ik wist wat de konijnen het liefst aten. Zelfs nu herken ik dat groen nog. Als ik het zie groeien in bermen denk ik aan mijn beestenboel van weleer.

Ook de haan en kippen in het kippenhok buiten, behoorden tot mijn taak. De buiten ren geschoffeld en het binnen hok van vers hooi voorzien.

Het was heerlijk om de taken buitenshuis te hebben, weg van moeders toeziend oog en kijvende stem. Het buitenwerk gaf me vrijheid.

Moeder wist niet dat ik mijn vriendin Nelleke ging halen. Samen plukken ging veel sneller en was ook gezelliger. Dan bleef er tijd over om te luieren in de zon, te giechelen en te kletsen, vooral in de zomer.

Heel vaak is ze meegegaan, alleen als het regende niet. Dan had ik de pest in en voelde me echt zielig hoor want voer moest er komen. Ik voelde me verantwoordelijk voor de beestjes.

De moeder van Nelleke vond het bij ons thuis net een militair opleidingskamp. Dat zei ze ook regelmatig. Maar hoeveel beter had ik het dan mijn zus Gerrie. Die had altijd binnendienst, met moeder in de buurt. Zij vond het fijn maar ik moest er niet aan denken. Ik bleef tijdens het voer plukken gewoon heel lang weg er werd niet zo op me gelet.

Op mijn gemakje kroop ik langs de bermen en het kanaal. Om tussendoor weer een tijdje in het gras te liggen dromen… Kijkend naar de wolken die overdreven. Wolken die leken op wollige schaapjes.

Zo werd moeder natuur mijn thuis; Ze werd mijn toevluchtsoord. In de natuur voelde ik me veilig. Dicht bij de grond, met mijn handen in de grond ben ik het meest gelukkig. Toen en nu nog steeds!

Als de jute zakken vol waren en ik de konijnen in hun schone hokken zag, was mijn dag weer goed. Wat hield ik van die zachte konijnenlijfjes. Ze waren nooit zonder groenvoer. Daar zorgde ik wel voor. Ze werden dagelijks geaaid en liefdevol toegesproken.

Nelleke mijn vriendin, had een engelengeduld. Er waren altijd weer klussen op de vrije dagen. Ze deed er gewoon aan mee, om toch samen te kunnen zijn.

Omdat ik in de buitendienst zat, was ik het enige van Deursen kind dat een vriendinnetje had. Moeder heeft dat heel lang niet geweten.

Naast de beestenboel moesten er zakken kippenvoer gehaald worden in de Dorpstraat of aardappels bij de boer.

De opgedragen klussen van vader, in de moestuin, moesten ook gedaan worden. Soms gaven vader en moeder taken op voor dezelfde dag, zonder erbij na te denken. Dan weerde ik me wel hoor. De taken van vader gingen voor!

Ook dan ging ik altijd eerst bij Nelleke langs, even kijken of ze mee wilde, als ik iets halen moest. Haar moeder zei dan wel eens: “Dat is kinderarbeid hoor, de slavernij is al lang voorbij!” Och ja, bij ons thuis was het nu eenmaal zo. Nelleke woonde bovenaan de straat, daar fietste ik gewoon altijd langs kijken of ze mee wilde. Ze wist ook wel dat het niet mijn schuld was, dat we bijna nooit konden spelen.

Ook bij kou en regen moest er voer geplukt worden. Dan ging Nelleke niet zo graag mee en vervloekte ik mijn lot. Tot ik aan die warme lijfjes dacht van de konijnen, de snuffelende snoetjes als het voer kwam. Daar zat ik dan even naar te kijken, verregend en wel, tot moeder weer riep.

Ik was niet volgzaam en ook niet zo bang als mijn andere zussen. Ik heb wel de meeste straf gekregen, ik vroeg er gewoon om. Hoe vaak werd ik naar boven gestuurd, dat vond ik helemaal niet erg, dan had ik even rust.

Moeder had me alleen maar kunnen raken als ze me in de binnendienst had gezet, maar dat kon niet, het zware werk moest gedaan, vader was weinig thuis die maakte lange dagen en bleef ik over. De broertjes waren nog te klein.

Het verschil in lichaamsbouw van mij en mijn oudste zusje werd steeds groter. ik was een stuk langer en werd steeds gespierder van al dat gesjouw en gesleep. Mijn vader bleef me “zijn knechtje” noemen. Daar was ik trots op, vader gaf complimentjes, vader lachte vaak. Als hij thuis was, hoorde je zijn vrolijk gefluit overal in huis. Dan was moeder niet zo streng. Dan werden wij niet zo opgejaagd. Dan was het leven zoveel mooier alsof het feest was. Waarom kon het niet altijd zo zijn!

Dan moest ik soms stilletjes huilen dicht bij de konijnen in het hok, met mijn gezicht tegen hun vachtje. Een kind dat snakte naar liefde… weten dat we volgens moeder nooit geboren hadden moeten worden. Huilde ik van blijdschap of verdriet, dat wist ik dan even niet hoor.

Wasdag.

Maandag wasdag. Dat is al eeuwen zo in Nederland dus ook bij ons thuis. Daar ging heel wat aan vooraf. Wasdag begon op zondagavond. Dan werd de kachel in de kelder aangemaakt.

Eerst wat blokken hout erin, daar wat dun aanmaakhout bovenop, een scheut petroleum en de vlam erin. Even later wat kolen erop. Ik denk eierkolen, want de antraciet was voor de haard in de kamer.

De grote wasketel werd gevuld met alle witte was. Lakens, slopen, ondergoed, washandjes, handdoeken en vooral luiers, maar ook gekke badstof lapjes met twee knoopsgaten erin.

Die lapjes en de poepluiers hadden een dag in de week gestaan in een sopje. De wasketel werd gevuld met water, op de kachel gezet. Daar werd dan een dubbele blok Sunlightzeep bij gedaan.

Moeder sneed die zeep in stukken met een oud mes. De heel vieze vlekken werden met groene zeep ingesmeerd. ik kan me nog goed de geur van het kokend sop herinneren.

Soms ging ik zo maar op zondagavond de was/kelder in. Om de geur en de warmte van het was wonder te voelen. Dat was moeders werk geweest. Het mijne kwam vroeg in de ochtend op maandag. Ik kan me niet meer herinneren hoe oud ik was toen het begon. Rond mijn negende jaar moet dat zijn geweest. Moeder maakte me steeds zachtjes wakker zodat de andere zussen nog konden doorslapen.

Maandagmorgen vroeg was de wondere wereld van de warme kachel voorbij. Die was langzaam uitgegaan in de loop van de nacht. Maar het sop was nog flink heet. Hoe vaak heb ik me verbrand als ik met de houten knijper een kussensloop eruit haalde. Daar hing soms een bel heel heet water in. Die zag ik dan niet omdat ik nog te klein was en het werken boven mijn macht  moest gebeuren. Ik leerde al snel op tijd weg te springen. Een mens wordt handig in die dingen. Eerst werd de was in de wasmachine gedraaid.

Maar even hoor, stroom kost geld. In de wasmachine zat een elektrisch aangedreven schoep in een geëmailleerde ronde machine met een wringer erop. Alle was moest na het draaien door die wringer. Dat was leuk werk. Daar werd ik handig in, nadat ik de nodige keren met mijn vingers tussen de rollen had gezeten.

 Met mijn rechterhand draaide ik aan de slinger, terwijl mijn linkerhand tegelijk de was tussen de rollen stopte. Daar moest je de aandacht bijhouden. Ik was trots dat ik dat kon. Terwijl de bonte was in de wasmachine draaide in het zelfde sop werd de witte was gespoeld, in een zinken wasteil.

Daar hadden we in Heusden nog in gezeten als we “in bad” moesten. Dat leek zo lang geleden. Moeder had nog een kleiner wasteiltje. Daar werd de was een tweede keer in gespoeld. Een zakje reckittblauw was daar doorheen gehaald om een blauw tintje aan het goed te geven. Dat deed toen elke goede huisvrouw.

De gespoelde was moest nog een keer door de wringer…Daarna moest de bonte was door de wringer, tweemaal gespoeld en weer door de wringer. Via een slang kon je de wasmachine leegmaken in emmers die in de afvoerbak moesten. Moeder had dan al enkele malen vanaf de trap geroepen of de was al buiten kon. Ze wilde de eerste zijn van de buurt.

De waslijnen werden eerst afgeveegd met een oud lapje. Dan werd alles gesorteerd opgehangen. Luiers bij elkaar, dan handdoeken enz..…Alles had zijn eigen plekje leek het wel.

Soms waren de vlekken in de luiers of die vreemde badstof lapjes er niet helemaal uitgegaan. Die werden dan op het grasveldje gelegd, de bleek, noemde moeder dat. Die luiers werden het eerst gebruikt. Diezelfde dag nog.

Dan was het meestal tijd om naar school te gaan. Rennen met een boterham in de hand! Om klokslag negen de klas in. Soms later en soms hield moeder me thuis, zogenaamd ziek omdat er wel erg veel vuile was lag…

De verdere afhandeling van de werkkleding werd in de loop van de ochtend door moeder gedaan. Tussen de middag zag ik dan of het goed gedroogd had. Dat merkte je direct aan moeders humeur.

Of de volle fris geurende wasmanden stonden op het plaatsje. Of de was had ze binnen moeten halen en in de kelder opnieuw moeten ophangen. Na school om vier uur werden de wasteilen leeggemaakt. Ook dat was mijn werk en stonden ze op me te wachten. Ik schrobde er de kelder vloeren mee, het trapje en de stoep.

De kachel werd uitgehaald en gepoetst. De wasteilen uitgedroogd en op de haken gehangen. De wasmachine werd op haar plaats gezet in het hoekje met een doek erover. de kabel netjes opgerold en een lapje tussen de wringer. Hoe vaak ben ik aan de stroom blijven hangen omdat ik met natte handen aan de stekker kwam. Ook dat moest geleerd.

Direct na school was mijn zus Gerrie al bezig met de strijk. Dat was haar werk. Op de keukentafel, over het Desso tafelkleed, werd een grote molton deken gelegd, de “strijkdeken”.

De stoelen op een rijtje gezet. Hierop werd de gestreken was direct gesorteerd: voor in de kast in de voorkamer boven en voor de achter slaapkamer van vader en moeder. Zelfs de onderbroeken werden gestreken…

Dan was de kop van de week eraf. Dat betekende heel veel als alles goed was gegaan. Daar gingen we voor. Ik heb er liefde voor bollend wasgoed in de wind aan overgehouden. Voor mij geen droger, alleen in noodgeval. Zelfs in de winter als het vriest, droog ik mijn wasje buiten. En als er gestreken moet worden, betrap ik mezelf wel eens op de gedachte: “Dat is niet mijn werk, dat moet Gerrie doen!”

De tent.

Mijn jonge kinderjaren waren goed gevuld, met school en vele plichten. Moeder had organisatietalent. Ze maakte schema’s van elke dag en van wekelijks terugkerende taken.

Mijn oudste zus Gerrie en ik hadden de leiding over een jonger zusje. Elke groep had taken. Om de week rouleerden die. Tafeldekken hoorde bij stofzuigen… en afwassen bij de plee schoonmaken. De kleintjes naar bed brengen hoorde bij koffiezetten voor vader en moeder. Er was altijd wel wat te doen, voor, tussen, en na schooltijd.

Maar in de grote vakantie, dan kwam er wel eens een speeldag! Dan bouwden we een tent van oude gordijnen en een tafelkleed. Die maakten we aan de balustrade van het trapje vast  met wasknijpers. Daar ging dan een deken in en een kist was de kast.

Uit hoeken en gaten kwamen spullen. Je keek gewoon met andere ogen, op zoek naar “huisraad”. Het hakblok voor het aanmaakhout, was de tafel.

Als daar een jampot met bloemetjes op stond, moest je zuchten van geluk. Een papiertje met mooie randjes langs geknipt was het tafelkleedje. Poppen werden bij elkaar gezocht, dat waren de kinderen. We speelden vadertje en moedertje. En ik… was altijd de vader.

Het blije gevoel ben ik niet vergeten. De muffe geur van de oude spullen hoorde daarbij. Het geluk werd volmaakt als we van moeder koekjes kregen. Marie koekjes of frou frou. Ik kan me een keer herinneren dat ze thee gaf voor in een poppenserviesje.

We wisten dat dergelijke dagen meestal vooraf gingen aan klusdagen zoals: de weck, zakken vol bonen verwerken en valappels die appelmoes werden. Maar even niet! Als de zon scheen op mijn veilige huis van lappen, werkte mijn fantasie. Dan was ik ver weg van taken, school en plichten. Ik speelde de vader die altijd thuis was en deuntjes floot zoals “onze pap.”

En de moeder was een andere dan de mijne, zo een die ik graag had gehad. Zo een als Nelleke Oderkerken had… Oh, ik vluchtte zo graag in fantasieën en later in boeken om het harde leven vol te kunnen houden misschien?  

Weg dromen… vluchten voor de harde realiteit, het thuisgevoel verloren… Er zijn veel soorten moeders en van mijn moeder heb ik geleerd hoe het moederen niet zou moeten zijn…

 Doopbeloften.

Eerste H. Communie.

Mijn eerste heilige communie. Ik kan me er weinig van herinneren. Wel de jurk die door alle zusjes gedragen moest worden. Mijn zus Gerrie was de eerste geweest. Haar communie had ze in Heusden gedaan. Ik deed mijn eerste communie in Elsloo in de Augustinuskerk.

De lange jurk was van witte voile met opgezette bloemetjes op de rok. Een onderrok onder de doorschijnende voile en een sluiertje hoorden erbij. Gerrie had een minibruidje geleken. De jurk was voor mij te krap en te kort. Daarom werd er een stukje stof in de zijnaden van het bovenlijfje gezet een ceintuurtje erover en klaar.

Ik had er niets mee. Er is een foto van mij in die jurk, met een jongetje uit de straat. Ook daar had ik niets mee…

Van het hernieuwen van mijn doopbeloften weet ik nog alles. Samen met mijn zus Gerrie. We waren inmiddels 12 en 13 jaar en zaten in dezelfde klas. Totaal verschillende types waren we. Gerrie was frêle van bouw met hoogblond fijn haar. Ik was fors voor mijn leeftijd, met donker weerbarstig dik haar. Het leek wel of ik vijf kruinen had. Weerwassen noemden ze dat. We waren tegenpolen, mijn zus en ik.

Door het zwaardere werk dat ik deed, werd het verschil alleen nog maar groter. Ik weet niet wat mijn moeder heeft gedacht, maar ze kocht voor onze doopbeloften hetzelfde model jurken. Er was alleen verschil in maat en kleur. De verkoopster zal wel gezegd hebben: “Blauw voor blond en groen voor donker.”

Die jurk, daar kon ik me nog wel mee verenigen. Maar de nylons die erbij moesten, met dat maffe jarretel gordeltje en die malle schoentjes. Ik vond het vreselijk allemaal. Echte damesschoentjes waren het… Er zaten kleine hakjes onder en een strikje op het voorblad. Het hoorde niet bij mij, ik voelde me heel ongemakkelijk in die dameskleding die niet bij vaders “knechtje” pasten.

Wat de deur dicht deed was dat vreselijke tasje. Hoe hou je zo’n kreng vast? Ik zou niet weten wat ik erin moest doen! Een zakdoekje en een leeg flesje Boldoot eau de cologne, waar mijn zus wat water in had gedaan. Net echt! Ik wilde het ding niet. Toch moest het. Ik kwam niet onder de verkleedpartij uit…

Moeder had geholpen met de nylons aantrekken. Mijn handen stonden er niet naar en zou dat nooit goed zijn afgelopen.

Vanaf mijn achtste jaar had moeder Robinson jongensschoenen en sandalen voor me gekocht en werden bij de hernieuwing doopbeloften mijn arme voeten in de veel te smalle schoentjes geperst.

De schoentjes hebben de kerkdienst net overleefd. Op de trap buiten brak er zomaar een hakje af. Prullen waren het. Toen hing het tasje al aan een haak in de kerkbank, ik was het zomaar “vergeten,” en ben het ook niet meer gaan halen. Had mijn moeder weer iets om over te schelden als ze het miste…

’s Middags, toen iedereen aan de koffie zat, ben ik samen met mijn vriendin Nelleke in het bos verdwenen. We zijn toen in “onze” oude boom geklommen. Die stond langs het wandelpad in het kasteelpark. Daar konden we allebei in, terwijl iedereen eronderdoor liep en ons niet zag. Wat hadden we daar plezier om!

Ja…toen was ik even die nylons vergeten, die hebben dat niet overleefd. Uiteindelijk heb ik dat rare jarretel gordeltje met die haken maar afgedaan, het had geen doel meer. Al die rommel aan mijn lijf. Volgens Nelleke kon je van het ding een katapult maken…Dat hebben we nog geprobeerd.

Toen ik thuiskwam, was er weer eens straf. “Waar hedde gij weer gezete” Ik was er zonder te vragen vandoor gegaan. Als ik had gevraagd, had ik immers niet gemogen. Daarom vroeg ik nooit. Straf hield me niet tegen.

De schoentjes werden mooi niet gerepareerd. En de jurk? Daar droeg ik gewoon op zondag sokjes onder en mijn oude jongens sandalen. De verkleedpartij voorbij, was ik weer “vaders knechtje” en zeker niet het dametje zoals mijn zus zo graag was. Ze droomde van nylon onderjurkjes met kantjes eraan, met een bht je eronder en mooie bijpassende slipjes. Nou die kocht mijn moeder niet.

Die kocht gewoon een stapel goedkope witte onderbroeken op de markt. Eén maat voor iedereen. Als ze mij pasten, paste iedereen erin. Mijn arme zus verzoop in die dingen. Tot onder haar armen werden ze opgetrokken. Ocharm Gerrie met haar voorkeur voor vrouwenfrutsels.

Ik voelde me het fijnste met zo weinig mogelijk kleren aan mijn lijf en snapte niets van de laagjes over elkaar. Van b.h. en onderjurk en daar nog eens een bloesje overheen. Zo wilde mijn zusje het, omdat het zo hoort voor grote meisjes. Ik had daar gelukkig niets mee te maken, in mijn beleving hoorde ik bij de mannen omdat ik “vaders knechtje” was.

Ik droeg meestal een ouwe wijde rok van stevige stof en op mijn blote huid een wijd bloesje. Niets eronder, zodat Jan de wind kon blazen over mijn huid en de lappen rond mijn lijfje zwierden. Ik klom in bomen en net als Nelleke bleef ik heel lang kind… zonder kind te zijn.

De twee oudste dochters van Deursen waren en zijn uitersten…Het dametje en de wildebras. Mijn wereld was met vader en de beestenboel waar ik oneindig veel van hield en mijn moeder? Moeder natuur was mijn moeder…Met mijn handen in de grond ontmoette ik haar, in het bos of langs het kanaal als ik konijnenvoer ging plukken. In de moestuin en op de akker waar ik in de vakantie aardappelen raapte bij de boer. Het mens dat me baarde, daar had ik niets mee…en zij niet met mij.

De volkstuin.

De volkstuin van mijn vader noemden we naar Brabants gebruik “het laand”. Vader spitte het land om in het voorjaar. Ik leerde er zaaien en planten zetten, schoffelen en onkruid verwijderen.

Samen maakten we een tuinplan waar alles komen moest. Iedere groente elk jaar op een andere plek. “Dat heet wisselteelt”, vertelde vader. Als we dat niet deden kwam er ziekte in het gewas. Hij had de supervisie en ik voerde het meestal uit. Omdat vader een drukke baan had, kwam hij vaak laat thuis en soms alleen in het weekend. Dan was hij ergens ver weg  in de kost.

Het was een heerlijk vrij gevoel op het land, ver van moeder. Vooral als de zon scheen, of de geur van de aarde na een regenbui. Ik was er volmaakt gelukkig. Ik voelde me belangrijk, omdat ik bijdroeg aan wat er op die manier op tafel kwam. Als ik met een paar mooie kroppen sla thuiskwam, voelde dat als een groot geschenk.

De verantwoording van “het land” plaatste me op hoogte van vader. Alleen mijn vriendin Nelleke nam ik er mee naar toe, anders niemand. Het land was mijn toevluchtsoord. We hadden veel plezier samen en waren met zijn tweeën zo klaar.

Dan lagen we in het aangrenzende  koren wat te niksen in de zon. Zo kon ik veel met Nelleke omgaan, ondanks moeders ontmoedigingsbeleid. Ze stuurde Nelleke altijd weg, als ze kwam vragen of ik kwam spelen. Op deze manier waren we haar te slim af. Het was een heerlijke periode dat uitliep op een drama iets dat me totaal uit het lood sloeg! Hoe dat zo gekomen is??

In augustus moesten de aardappels gerooid tijdens de schoolvakantie. Ik deed dat precies zoals vader me had geleerd. Met een riek de aardappels uit doen en het loof op een hoop leggen. Dat moest drogen in de zon en werd later afgevoerd. Aardappels rooien deed je als de grond droog was en de zon scheen. Dan viel de aarde zo van de aardappels.

Er waren meer mensen aan het werk. Het was immers oogsttijd! De meneer van het land naast het onze, had het warm en deed zijn hemd uit. Zo werd hij ook nog bruin vertelde hij. Ik volgde zijn voorbeeld. De zon op mijn rug was zalig. ´s Avonds stond die meneer opeens aan de deur en vroeg vader te spreken. Onder vier ogen had hij gezegd. Dus…. moesten de kinderen de keuken in. Nadat hij vertrokken was, hadden vader en moeder vreselijk ruzie. Over mij bleek even later.

 Ik werd op het matje geroepen. “Waarom ik mijn blouse uittrok op het land?” wilde moeder weten. “Dat deed daar toch iedereen als het warm was” was mijn antwoord. Vroeger liepen we zelfs in onze onderbroek buiten achter het huis als het warm was. Het land was toch ook van ons?!

 “Ik was al een groot meisje, het was slecht, je blouse uit te doen”, vertelde moeder. Ik had al beginnende borstjes, had de meneer verteld. Nou daar lette ik niet op hoor. Ik keek niet naar mijn lijf als ik me waste. Altijd had ik wijde kleren aan, dat was gemakkelijk met werken. Ik wilde geen borstjes. Ik was gewoon “vaders knechtje”. Moeder moest niet zo raar doen.

Er zou een b.h. komen van de markt, zaterdag moest ik maar eens mee. Naar het land, dat was maar eens afgelopen. Moeder ratelde maar door terwijl vader zweeg, ach…..het zou wel loslopen! De b.h. is met groot protest toch gekocht, maar zat meestal in mijn jaszak. Als ik in de kelder mijn fiets ging halen, was het ding al uit. Daar was ik heel handig in, zonder mijn kleren uit te doen. Ik wilde die meidenprullen niet. Ik deed wel een grotere trui of blouse aan. Al helemaal geen nylon onderjurk zoals mijn zus. Mijn lievelingstenue was een wijde verwassen schoolrok en blote voeten in jongenssandalen. ‘s Winters deed ik wel sokjes aan in dichte veterschoenen.

Ik was een lelijk eendje dat nooit een mooie zwaan zou worden. Met mijn beugel om mijn scheve tanden en mijn goedkope brilletje. Dat was meestal half kapot met een pleister eromheen omdat het weer eens gebroken was.

Moeder knipte zelf onze haren. Daar was ze niet zo handig in. Gewoon een pony en verder recht af. Als ze dan scheef knipte werd het steeds korter. Melkboerenhondenhaar had ik, met vijf kruinen. Vader noemde dat “weerwassen”! Hij had ze ook. Dus vond ik het niet erg.

 Ik wilde geen meisje zijn en zeker geen jonge vrouw. Maar dat ging gewoon vanzelf. Op een gegeven moment werd ik ongesteld, maar dat is een ander verhaal… Het heeft heel lang geduurd voor ik blij kon zijn met het feit dat ik een meisje was en vrouw werd. En als je heel goed kijkt zie je nog steeds  “vaders knechtje”!

Mijn eerste baantje.

Dertien jaar was ik, toen mijn moeder besloot dat ik lang genoeg naar school was gegaan. Gerrie, mijn zus, was al een jaar aan het werk bij een bakker in Beek. Daar moest ze weg omdat ze eczeem kreeg. Misschien wel bakkerseczeem, wie zal het zeggen.

Het werk bij de bakker was vooral te zwaar voor haar. Dat bleek uit een gesprek van moeder met de bakkersvrouw. Mijn zus was tot haar grote blijdschap aangenomen bij de Gruyter, een levensmiddelenzaak. Ze was inmiddels 14 en kon officieel in loondienst.

Mevrouw van Deursen had nog een dochter die aan het werk kon. Middenin het schooljaar werd ik van school gehaald. De directrice werd een verhaal op de mouw gespeld, ik was thuis dringend nodig.

En zo fietste ik in Beek voortaan linksaf richting bakkerij in plaats van rechtsaf richting school. “Tijd om te gaan werken, terug verdienen wat ik had gekost,” vertelde moeder. Vijftien gulden per week was mijn salaris. Zes dagen in de week, van half negen tot zes uur. ’s Middags en ’s avonds mocht ik mee-eten. Dan nog even de afwas en naar huis. Voortaan kreeg ik 2,50 gulden zakgeld per week van moeder maar moest wel mijn nylons zelf kopen.

Op zaterdag fietste ik daarvoor naar de “mert” in Geleen. Daar kosten de goedkoopste nylons een gulden per paar. Ze waren altijd te kort en gaandeweg de week met steeds meer ladders. Die moest je dan met naald en dun draadje dichttrekken. Nou daar begon ik niet aan…

Wat er aan zakgeld over was besteedde ik aan de bieb, tampons (die waren net uitgevonden) en  soms tandpasta omdat moeder dat steeds vergat te kopen.

Een nylon jasschort werd aangeschaft, kobaltblauw met donkerblauwe streepjes. Die ging zaterdagavond in de was om maandag weer schoon te zijn. Te kleine kleren van moeder kon ik daaronder afdragen. Ik herinner me een  B.H. met maagband waar moeder zich aan had verkocht. Als ik mijn armen boven mijn hoofd strekte, zaten de cups in mijn hals en de maagband op mijn borstjes. Dus gooide ik dat kreng binnen de kortste keren ook weer uit. Het paste van geen kant.

Winkelmeisje zou ik worden… had mevrouw gezegd, als ik goed mijn best deed. Voorlopig zag ik de winkel alleen ’s morgens vroeg om de vloer te schrobben, nadat ik het jongste kind naar de kleuterschool had gebracht. Mevrouw zag ik niet veel, die was meestal in de zaak en in het aangrenzende kantoortje. Te druk om elkaar echt te leren kennen. Ik heb nooit geweten hoe ze over me dacht. Wel vertelde ze me eens dat ik niets op mijn zusje leek. Nou dat wist ik ook wel.

Drie kinderen had de bakker. De oudste zoon was net een jaar jonger dan ik. Die vond het geweldig dat ik zijn troep moest opruimen. “ Dan was er nog de bakker. Een meneer met angst voor de tandarts… grijze baardstoppels en aambeien, dat was duidelijk…

Op zaterdag ging meneer in bad terwijl ik de bakkerij schrobde. Dan ging de bakkersbroek in de was en na heel lange tijd kwam er een vreemde meneer in driedelig pak eens kijken. Die meneer had het hoofd van de bakker, geschoren en in het pak, en  een sigaar. Winkelmeisje ben ik nooit geworden, het huishouden, helpen in de bakkerij en de dementerende oma helpen die op de 1e verdieping haar kamers had. Soms, als we aan tafel zaten en de winkelbel ging, mocht ik naar voren.

Ik deed dan mijn uiterste best de klant goed van dienst te zijn. Toen ik een mevrouw de tip gaf niet direct om negen uur brood te halen, en de reden daarvoor. De eerste warme broden waren van gisteren even opgepiept in de oven. De verse kwamen erna en waren niet zo donker van kleur. Ook heb ik eens een zwerver, die wat oud brood kwam vragen, uit medelijden, voor nop een vers brood en een linzenstukje gegeven. Dat was eigenlijk stelen, besefte ik te laat. Daar hield ik wel buikpijn van over, waarna ik het mevrouw eerlijk heb verteld en betaald van mijn zakgeld. Daarna bleef de winkel voor mij taboe…

Ik had me mijn leven heel anders voorgesteld na de 6e klas lagere school. Al hoorde ik bij de besten van de klas, doorleren was bij van Deursen niet aan de orde…De buurmeisjes mochten wel doorleren en Nelleke ging ook al naar de mulo… Voor mij werd het VGLO tot mijn 13e jaar. Meisjes moesten het huishouden leren en aan het werk, volgens moeder. Dat werd me wel aan het verstand gebracht…

Mijn werkweek.

Elke morgen om acht uur zat ik op de fiets naar mijn eerste werkgever, nou ja werkgever… Officieel zat ik nog op school, de VGLO die ik zo had verfoeid omdat ik niet naar de ULO of HBS mocht. Toch was ik graag nog een half jaartje op de VGLO gebleven. Alles beter dan koelie bij de bakker, kinderarbeid, zwart werk, nou de bakker zou het weten hoor, dat had ik me voorgenomen.

Ik zat vol woede in die tijd, wat na verloop van tijd overging, en ik de voordelen zag van mijn baantje. Voorlopig moesten ze allemaal wennen aan de zus van Gerrie, die zo anders was geweest. Tegenpolen qua uiterlijk en karakter meende mevrouw. “Niet zo vriendelijk als je zus,” meende de bakker. “Niet zo volgzaam”, volgens mij.

We wenden aan elkaar en ik ging houden van de bakkerij. In de vroege morgen als het wit- en bruinbrood lagen af te koelen op de rekken, de geur en de warmte van de oven. Dan moest ik altijd even door de bakkerij lopen voor een of ander klusje achter de oven of zo.

Wat had ik graag als knecht in die bakkerij gewerkt, het wonder van rijzen en kneden. Die prachtige rijen peperkoekenmannen die tegen Sinterklaas uit een machientje rolden. Mooi plat deeg, dat op bakplaten de oven inging.  Daar gingen ze groeien en groeien, de geur ervan vergeet ik nooit meer. Het inpakken in cellofaan van die “peperkoekmannen”, zelfs dat mocht ik niet, ik was voor het huishouden.

Dat was mooi werk geweest voor mijn zus, ik hoorde liever bij de mannenwereld. Het fijne werk……daar was ik niet zo goed in. Ik was het ook niet gewend. Omdat mijn linkeroog vanaf mijn geboorte niet goed functioneert heb ik nogal problemen met afstanden inschatten.

Er zijn wat beeldjes van de kast gevlogen in die tijd. Wel was ik veel sterker dan mijn zus, en vooral niet bang voor de ratten en muizen op de meelzolder. Brood sjouwen van de bakkerij naar de winkel, was ook een van mijn taken. Al dat werk was voor mijn zus gewoon te zwaar geweest, vooral die bakkerij schrobben op zaterdag, waar je met de platschop de ingetrapte zooi moest afsteken, nadat de vloer een half uur met sop had ingeweekt.

Elke dag had zo zijn eigen werkzaamheden, op maandag de was, net als thuis. Er was een betere wasmachine en zelfs een centrifuge, heel wat anders dan een wringer. De was op de lijn achterin de tuin, was een van de leukere klusjes, dan bleef ik treuzelen, blij even buiten te zijn.

Om twaalf uur werd er warm gegeten, dat zou ik moeten gaan klaar maken en was mijn zus zo goed in geweest. Mevrouw is daar nog aan te pas moeten komen, ik kon alleen maar stamppotten met te weinig groente maken, en spek en braadworst bakken. Wist ik veel hoelang een kotelet of stoofvlees moest! Ik kende dat soort vlees niet. Ik heb eens biefstukken een half uur op het fornuis gezet, je kon er je schoenen mee verzolen.

Elke dag was er een toetje, meestal yoghurt met gebroken koekjes erin, dat vond de bakker lekker. Nou ik toevallig ook!! Er was koffie op z’n tijd en rond sinterklaas waren daar altijd gebroken speculaaspoppen bij, Aan dat “breken” deed ik driftig mee, dat koste me helemaal geen moeite. Het was de hemel op aarde; ik, die het thuis zo karig gewend was, voelde me in Luilekkerland.

Op dinsdag werd de strijk gedaan; ik herinner me de vredigheid van de warme keuken en de radio aan, Dave Berry die zong: “You’ve got this strange effect on me”, de geur van koffie en de stapeltjes was, de kinderen naar school.

Woensdag was een vreselijke dag, de slaapkamers een goede beurt, de rotzooi van de kinderen opruimen, onder de bedden met de zwabber, en me vergapen aan de studieboeken van de oudste zoon, die me regelmatig op zijn vrije woensdagmiddag kwam pesten. Waarom mocht hij wel studeren en ik niet?

Het huis was oud en bewerkelijk, met veel bij- en opkamertjes, vreemde gangetjes, een beetje muf. Ik zat boven wel eens een tijdje op een bed te dagdromen. Donderdag, dat was alweer wat beter, dan werden de woonkamer en de keuken gedaan, dan was het zo vrijdag, met de buitenboel. De ramen wassen rondom het huis en de vaart vegen, soms bladeren harken onder de boom, dat hoorde meer bij mij.

De melkboer kwam tien liter melk brengen, daar kookte ik rijstepap van, op de kolenkachel in een grote edelstalen pan. Dat was precies werk hoor, steeds weer roeren, en opletten of het niet te hard ging, aanbranden was zo gebeurd. Ik leerde dat de rijst altijd nog wat dikker werd als hij afkoelde, dus op tijd van het vuur.

De roompudding voor de kruimelvlaaien koken was ook mijn werk, en de appels natuurlijk. Bergen appels heb ik er geschild voor de appeltaarten, dat voelde altijd wat feestelijk. Op mijn gemakje aan de keukentafel, terwijl de rijstepap sudderde, dan was ik echt belangrijk en al die rijkdom heb ik daar allemaal geleerd. Soms kwam Frits, een student, om op vrijdagmiddag te helpen met vlaaien bakken. Dat waren feestdagen. De geur trok door het hele huis, daar moest ik soms wel naar gaan kijken, dat was sterker dan mezelf. “Let je op de rijst?” vroeg mevrouw dan wel eens in het voorbijgaan als ze me weer in de bakkerij trof.

Dan lagen ook de prachtige lappen bladerdeeg af te koelen, dat werden de tompoezen op zaterdag. De uiteindjes mocht ik opeten als de tompoezen gesneden werden. Bijna zaterdag, de zwaarste dag van de week, dan moest de bakkerij geschrobd worden. Dan liep de werkdag wel eens uit tot 19.00 of 20.00 uur voor alles schoon was maar ook betaaldag, dan kreeg ik wel eens wat mee, van gebak dat over was gebleven. Mijn zus Petra kwam me soms afhalen van mijn werk, dan fietsten we via een landweggetje naar huis en aten een deel van het gebak lekker zelf op, in de zomer liggend in het gras, of gewoon naast de fiets. Als we thuis kwamen was voor de zusjes en broertjes wat minder waar ik me dan weer vreselijk schuldig over voelde. Van dat gevoel werd ik misselijk zodat ik niets meer hoefde…

Ouverture 1812.

Het zag ernaar uit dat we binnenkort weer op concours zouden gaan. Fanfare De Maasgalm wilde best nog wat prijzen in de wacht slepen. Wat spannend allemaal! Dirigent Mathieu Janssen deed er alles aan. Extra lange en zware repetities, steeds weer opnieuw de stukken doornemen. Het kon volgens hem nog beter. Ik werd er wel eens wanhopig van als hij me aankeek en zijn hand achter zijn oor legde als hij me niet genoeg hoorde in het geheel. Dan moest ik mijn partij wel eens alleen blazen. Wat niet echt lukte van de zenuwen.

Het verplichte werk bij het concours was Ouverture 1812. Een prachtig stuk met veel paukenwerk. Koude rillingen kreeg ik ervan als we het speelden. Dat ik daar een onderdeel van mocht zijn, al was het een piepkleintje, daar was ik heel erg trots op. Ik bespeelde de bugel tweede partij, en Nelleke bespeelde de Cor en haar broer trompet.

Het concours was in België, een hele reis met een touringcar. Zoals gewoonlijk gaf moeder een pakje boterhammen mee. Geen extra geld en mijn zakgeld sinds ik werkte (2,50 de week) was niet van elastiek en nooit toereikend, er moest teveel van gekocht.

Ik leerde van een dubbeltje een kwartje maken. Maar ergens hield het op. Er bleef weinig over als de nylons waren gekocht, en hele nylons hoorden nu eenmaal bij een uniform. Ik was nog een kind. Te veel zorgen, te vroeg aan het werken gestuurd, te zwaar belast van jongs af aan.

De fanfare was dan ook mijn uitlaatklep. Daar had ik voor gevochten, om erbij te mogen en ik was de enigste van het gezin die bij een vereniging was. Ik had niet gevraagd en het werd door moeder gedoogt zolang het niets kostte. De lessen noten leren, waren gratis geweest, evenals de bugel waar een deukje inzat, als het geld kostte had ik er nooit bij gemogen. Zelfs het uniform met de pet had ik gratis gekregen, daar kon moeder ook niets van zeggen. Dat alles wilde ik koste wat kost behouden. Dus zeurde ik niet over geld. Ik voelde goed aan dat de fanfare op het randje gedoogt werd.

Het was mijn eigen blije vrije wereld en ze kon me ontmoedigen zoveel ze wilde. Ik dronk wel water aan het kraantje op de plee en liep rond als we niet hoefden te spelen. Als je ergens ging zitten kwam een serveerster vragen wat je wilde drinken. Mijn vriendin Nelleke vond het vreselijk. Die had wel geld mee en wilde het steeds delen. Dat gaf me een schuldgevoel, dus wilde ik het niet. Als ik al een glas limonade bestelde bleef ik een eeuwigheid erover doen.

De meeste leden van de fanfare hadden dat wel in de gaten. Enkelen trakteerden me wel eens. Ik voelde me daar niet prettig bij omdat ik nooit iets terug kon geven. Dus probeerde ik niet op te vallen. Van Koen van Mulken kreeg ik wel eens een zak frites. Als het wachten op de uitslag wel erg lang duurde en het later en avond werd en het brood al uren op. Koen speelde tuba en was misschien nog wel ouder dan mijn vader. Dat was wel vertrouwd.

Hij was een goed mens en woonde een straat verder dan wij…Toen we in België weer eens heel lang moesten wachten, bracht hij zomaar frites en een croquet voor me mee en gaf me een knipoog. Ik bedankte hem met een stralende lach. Wat een zaligheid. Nu hoorde ik er weer bij. Bij de rest waar ik zo maar weer tussen kon gaan staan tijdens het eten, terwijl voor de zoveelste keer de ouverture werd gespeeld door een deelnemende fanfare of harmonie.

 Er werd flink gedronken. We hadden immers al gespeeld en Koen vroeg of ik even meeging. Hij wilde me wat laten zien achter de tent. Het was al donker en hij legde een arm om mijn schouder. “Dat mocht toch wel? Was hij niet altijd goed voor mij?”

“Ja dat wel, maar…” Verder ben ik niet gekomen. Toen was er een zoen vol dranklucht en een kort gevecht waarbij ik in het gras belande. “Vaders knechtje” bleek niet opgewassen tegen de kracht van de forse volwassen man.

En terwijl ik schreeuwde, vlogen de knopen van mijn blouse, scheurde de split van mijn rokje en waren zijn handen overal tegelijk. Mijn geschreeuw werd niet gehoord… Even later was er die felle pijn geweest terwijl sterke handen als staal om mijn bovenarmen lagen. Ik kon geen kant uit met die zware hijgende man bovenop me.

Overspoeld door de muziek en de paukenslagen van Ouverture 1812 verloor ik mijn maagdelijkheid. Nog veel meer ben ik verloren, terwijl achter die tent in dat duistere weiland   een trauma werd geboren.

Voor niets gaat alleen de zon op, de rest moet meestal betaald. Vroeg of laat! Oh… kon ik toch alles overdoen. Dat de rekening gepresenteerd zou worden had ik moeten weten. “Je bent een lieve meid” vertelde Koen me nog. “Dit blijft tussen ons!” Ik zou wel zwijgen. Ik was het immers zelf schuld! Ik had nooit iets van hem mogen aannemen en moeten weten dat daar een prijs aan vast zat. Wat naïef was ik nog…Ik zweeg, lamgeslagen…

Op weg naar huis, mijn uniformjasje dicht geknoopt, stil in een hoekje kon ik de ontsteltenis verbergen. Iedereen was vol van de behaalde overwinning en ze hadden genoeg gedronken. Tegen Nelleke vertelde ik dat ik ziek was, buikpijn zoals meisjes van dertien wel meer hebben. Thuisgekomen heb ik zo goed als ik kon nieuwe knoopjes aan mijn blouse genaaid en de split van mijn rok gerepareerd. Ik wilde er niet meer aan denken. Het bloeden hield vanzelf op, het was net een beetje ongesteld zijn. Dat ging ook altijd over, niet meer aan denken…….niet meer aan denken!!

De volgende dag ging ik gewoon naar mijn werk bij de bakker. Zie je wel, alles was gewoon! Totdat donderdag de repetitie kwam. Daar moest ik naar toe. Dat ging niet anders. Koen keek zo raar naar me. Ik ging hem uit de weg, trillend en misselijk, niet in staat om bugel te spelen.

‘s Nachts heb ik geschreeuwd in mijn dromen en later in de week nog eens. Moeder riep me ter verantwoording. Wat mankeerde ik eigenlijk met mijn lawaai. Ik kon er niet over praten, was het immers zelf schuld.

Aan vader heb ik het uiteindelijk verteld. Die vertrok meteen naar Koen. Ik neem aan dat hij hem ter verantwoording heeft geroepen. Ik weet niet wat daar allemaal besproken is. Vader liet zich daar niet meer over uit. Moeder vertelde later dat Koen misschien van zijn vrouw nooit mocht. Er was niets van gekomen, dus moest ik het maar vergeten.

Later zag ik een keer dat moeder de vrouw van Koen groette op straat, echt iets voor haar om nederigheid af te dwingen, dan voelde zij zich verheven. Die vrouw zal haar wel dankbaar zijn geweest. Door dat te doen gaf ze mij nog meer het gevoel dat ik geen enkele waarde voor haar had en ik de schuldige was. Zij koos niet voor mij. Dat was althans mijn invulling.

Verkracht voor een zak frites. Ik had nooit iets mogen aannemen en een levensles geleerd. Het schuldgevoel bleef heel lang. Omdat ik toen nog niet begreep dat een volwassen man die een kind misbruikt altijd schuldig is. Ik was niet in staat geweest om me te weren tegen iemand die me had ingepakt met aardigheid, daar zou ik nooit meer intuinen!!

Ik belandde in een warwinkel van tegenstrijdige gevoelens waarvan de eigenschuldgevoelens het heftigst waren. Het lage zelfbeeld bleef lang. Ik was “gebruikt,” beschadigd, niet meer nieuw, voor altijd een soort “tweedehands.” Het achtervolgde me tijdens de puberteit en had grote invloed op mijn verdere leven…Veiligheid was alleen mogelijk als ik zelf de regie zou hebben…

De zaterdag.

Zaterdag, de laatste werkdag van de week, was bij de bakker tevens de drukste dag. Dan werd  niet alleen brood maar ook gebak verkocht. Vlaai voor het weekend, volgens Limburgse traditie. Dan bracht ik vaak brood van de bakkerij naar de winkel en stofzuigde de beneden boel nog wat bij.

Als de bakker de lege pan van de room bracht om af te wassen, wist ik dat de tompoezen in de maak waren. Het opspuiten van taart en vlaai met slagroom was ook boeiend. Het zag er zo feestelijk uit. Nog meer feest was het als Freddy het brood ging “uitbrengen”, zoals dat heet. Met een motorbakfiets ging hij bij de vaste klanten de bestellingen afleveren. Tussendoor kwam hij de bakfiets bijvullen. Dan probeerde ik bij hem in de buurt te zijn. Wat ik bij hem moest, dat wist ik niet. Dat liet ik aan het toeval over.

Ik wist wel dat ik me niet kon meten met de meisjes waar hij mee omging. Hij ging al jaren uit, ook naar de Alfa Bar, drie huizen verder in de straat. Daar mocht ik niet naar toe. Ik was nog te jong en zou niet weten hoe ik van mijn verknipte melkboerenhondenhaar een modern kapsel moest maken. Als Freddy gewoon wat aardigs zei, was mijn dag al goed.

Hij kende mijn verdriet omdat ik niet mocht doorleren. Hij nam het voor me op, als de oudste zoon van de bakker me commandeerde, omdat ik het sloofje was. Als op zaterdagmiddag de bakkerij opgeruimd was en alle apparatuur schoon in de rekken stond, werd het ook wat rustiger in de winkel.

Dan ging de bakker in bad, gingen de laarzen aan en werd de bakkerij mijn wereld. De bakfiets werd in de garage gezet en Freddy kreeg zijn geld. Hij kwam wel eens even bij me kijken, zittend op de schone werkbank... De grote klus begon begon met het vegen van de vloeren.

Te beginnen achter in de gang bij de meelzolder, langs de oven en onder de werkbanken. Dan moesten de blikken van de vloer en werd er heet sop overheen gegooid. Er zat een dikke laag aangekoekt vuil van de hele week op de vloertegels. Dat moest een tijdje weken.

De kasten onder de oven waar de broodblikken en vlaaiplaten werden bewaard, werden ondertussen schoongemaakt. Daar leefden honderden kakkerlakken, die ik met kokend water probeerde te verzuipen. Dat lukte nooit helemaal. Want elke week waren er weer honderden nieuwe, die ik met een vloertrekker de put in schoof.

De vloer werd met een harde bezem geschrobd. Waar het vuil niet losliet, werd een plamuurmes of de steekschop gebruikt. Het vuile water werd de put ingetrokken. Daarna met emmers schoon water naspoelen en met de dweil om de trekker alles drogen. Dan was ik uren verder hoor en zag je weer hoe mooi de tegelvloer was. Vaak werd het laat op zaterdag. Dan hoorde ik de muziek van de Alfa Bar. Dat waren in die tijd  The Beatles en de Rolling Stones. Daar werd ik altijd een beetje verdrietig van, omdat het niet bij mijn wereld hoorde.

Als mijn loon betaald was en wat gebak ingepakt, was het vaak al avond. Ik kroop dan op mijn fiets en ging naar huis. Daar verheugde ik me op een boek om in weg te dromen. Dan werd ik gered, door een prins op een wit paard en leefde nog lang en gelukkig…

Eerste loondienst.

Mijn veertiende verjaardag was net voorbij. Dit betekende dat ik leerplichtvrij was en in loondienst mocht werken. Het zwart baantje bij de bakker werd opgezegd… Ik zou leerling-verkoopster worden bij Van Haren in de Raadhuisstraat in Geleen. De afspraak was al gemaakt door moeder.

Op een avond ging ik er met vader naar toe om me voor te stellen en kennis te maken met mijn toekomstige baas. Meneer Cornelissen (kortaf meneer genoemd) woonde boven de zaak. Direct voelde ik me bij hem thuis. Een kleine corpulente man van middelbare leeftijd. Van oorsprong een Brabander uit Waalwijk. Hij vertelde wat over de zaak en de verkoopsters. Het is me allemaal ontgaan.

Wat wel gebleven is, is de indruk van wanden vol schoenendozen. Van vloer tot plafond, waarlangs ladders aan een horizontale stang hingen. Hoe zou ik weten wat in elke doos zat, vroeg ik me af. “Er staan nummers op”, vertelde meneer. Die moest ik eerst maar eens leren…..Leren, eindelijk wat leren!

Mijn beginsalaris zou driehonderdvijfenzeventig gulden per maand zijn. Wat een verschil met de bakker die vijftien gulden per week betaalde. Mijn zakgeld zou van twee gulden vijftig per week naar vijfentwintig gulden per maand gaan. Nou, daar kon ik wat mee. Een probleem was er nog. Meneer wilde dat ik schoenen van de zaak zou dragen. Daar kreeg ik wel korting op. Terwijl hij fronsend naar mijn schoenen keek, vertelde hij dat moeder nieuwe schoenen voor me moest kopen.

Het eten bij de bakker zou ik wel missen. Ik was weer op de stamppotten van thuis aangewezen. Maar daar vond ik wel wat op. Eindelijk wat boeiends in mijn leven. Twee maanden proeftijd had ik gekregen. Nou, ik zou ze wel eens wat laten zien!

En ja hoor……. weldra werden ze knettergek van mijn gedraaf. Omdat ik alleen vodden van kleren had, moest er wat nieuws komen. Mijn jasschort was taboe. Meneer wilde een representatieve verkoopster. Met moeder de opruiming in, waar ik drie nieuwe jurken kreeg. Twee dunnere en een iets dikkere, met een mouwtje. Elke dag mijn b.h. aan en hele panty’s, daar zag ik wel tegenop. Wanneer had ik hele panty’s?

“De verkoopsters zijn het visitekaartje van de zaak”, had meneer verteld. k kan me de dag als gisteren herinneren toen moeder en ik naar de stad gingen om de jurken te kopen. Zij bepaalde wat mooi was, na een blik op het prijskaartje. Een groene trevira jurk met een mouwtje, leeftijdloos. En een gebloemde dunne jurk, zonder mouwen, met een strak lijfje met knoopjes en een wijde plissé rok. Dat werd mijn lievelingsjurk.

Verder was er nog een bonte kermisjurk van een glimmende stof die zo slecht was, dat die de tweede wasbeurt niet overleefde. Daar was ik niet rouwig om. Midden op het voorpand stond de Eifel toren afgebeeld. Op de fiets naar Geleen. De eerste werkdag arriveerde ik veel te vroeg aan een gesloten deur. Op mijn bellen deed meneer open en ik mocht mijn fiets in het magazijn zetten.

Voorlopig was er niets te doen vertelde hij. Ik moest maar wachten op de andere verkoopsters. Hij zou nog een boterham gaan eten boven. Ik keek maar eens wat rond, langs de rijen stalen stoelen met skai bekleding, die aan elkaar vastzaten en wel een sopje konden gebruiken. Vloerbedekking op de vloer, die beslist elke dag gestofzuigd moest worden, nam ik aan. De geur van leer was overheersend aanwezig en ook wat stoffigs. Van de vele dozen misschien?

Er was een eerste verkoopster die er al jaren werkte en Ria heette. Ze was nogal stug en niet moeders mooiste, maar dat was ik ook niet. De tweede verkoopster Yvonne was gewoon een schat, blond, mooi, vriendelijk. Toen die was gearriveerd, werd ik vanzelf een stuk rustiger. Ze stelde me op mijn gemak. Ze vertelde dat ik in de plaats kwam van een meisje dat zou gaan trouwen en niet meer terug zou komen. Later hoorde ik dat het meisje zwanger was van…Frits! Hoe klein is de wereld.

Frits waar ik in stilte verliefd op was geweest. Nou die had zijn best gedaan de sukkel. Nog niet afgestudeerd en al vader. Derde verkoopster zou ik worden. Maar voorlopig werd er door mij niet veel verkocht, alleen maar onzin. De baas vertelde dat elke schoen een nummer had. Aan dat nummer kon je zien of een schoen een dames- , heren- of kinderschoen was. Welke kleur, hakhoogte, open of dichte schoen, het leek wel geheimtaal. Ze spraken alleen in nummers, heb jij 256942 voor mij? 41 mag ook!

Verder waren er nog pantoffels, gympen en rubberlaarzen. Dat zou mijn afdeling worden. Daar kreeg ik de verantwoording over. Maar eerst moest ik maar eens rondkijken en de nummers uit mijn hoofd leren. Dit deed ik dan ook. Ik weet bijvoorbeeld voor de rest van mijn leven dat 1302 een dichte damesschoen is, met een lage hak en bruin van kleur. In het rood heette hij 1304 en in het zwart 1301. Hij kostte toen fl. 14.95. Met een open hieltje zijn ze nooit gegaan. Te stug.

De zaak stond bekend om zijn lage prijzen, schoenen voor Jan met de pet. Gewoon waar voor je geld en dat was genoeg. Kaklui zag je er niet, Van Bommel verkochten we niet. De damesschoenen kwamen ter verantwoording voor de eerste verkoopster. Die moest haar schoenen bijvullen als de bestelling kwam op dinsdag. Dat betekende: dozen schuiven tot de dozen op nummer, kleur en hakhoogte ertussen stonden. We pasten alle schoenen aan en keken hoe ze stonden. In de meeste damesschoenen kon ik niet in. Terwijl ik pumps zo leuk vond, net een ooievaar! Ook was ik gek op de oma pantoffels, geruit met een omgeslagen rand en een pompoen erop. Zalig zaten die.

Inruimen gebeurde op dezelfde manier met de herenschoenen. Die kwamen ter verantwoording van de tweede verkoopster. De kinderschoenen deden we samen. Mijn afdeling stond in het magazijn. Een stoffig, veel te klein hok, waar een hoop onnodige troep stond. Aan het eind van de eerste werkweek flikkerde ik mijn hele afdeling in de tuin, maakte alles stofvrij, schrobde de vloer en zag eruit om op te schieten. Als ik al dacht een pluimpje voor mijn actie te krijgen, mis dus. Tijd voor een goed gesprek.

 “Ik moest eens in de spiegel kijken”, vertelde meneer. “Ik leek wel een schoorsteenveger en was niet inzetbaar, en dat was de afspraak. Altijd inzetbaar en representatief zijn.” Verder had hij geen opdracht gegeven om de hele afdeling in de tuin te gooien. Als het nu eens was gaan regenen? Hij was nog altijd de baas… Ik moest eens wat rustiger aan doen, niet zo rondrennen. Iedereen werd er nerveus van.

Welke afdeling ging ik nu weer in de tuin gooien? Ook moest ik eens wat doen aan die ruwe handen vol kloven en eelt. Proberen mijn nagels te laten groeien bijvoorbeeld. Vol verdriet ben ik die dag naar huis gegaan, ik had het zo goed bedoeld. De volgende dagen probeerde ik me de kunst van elegant rondhangen eigen te maken. Wat me nooit helemaal is gelukt.

Nooit vergeet ik mijn eerste zaterdag. Niemand had me erop voorbereid. De zaterdag was een speciale dag, het was een complete modeshow. De verkoopsters hadden hun beste pakje of jurk aan, de haren in de krul en gouden en zilveren sieraden. Make-up en eau de toilette op. Hun mooiste schoentjes met hoge hakken aan. Mevrouw van boven kwam ook mee verkopen. En daar kwam ik……Met een jurk die ik al voor de zesde dag aanhad. Een keer per week verschonen vond moeder genoeg. Ik had er het magazijn nog mee opgeruimd. Er waren wat vlekken op gekomen en niet meer zo fris.

Mijn melkboerenhondenhaar waar geen krul of slag in hield, ook al had ik geweten hoe dat moest. Make-up, als ik dat al had, daar wist ik niet mee om te gaan. Van welk geld? Wat heb ik me geschaamd die eerste zaterdag. Thuisgekomen ben ik eens met moeder gaan praten en nog eens en nog eens.

De kapper, handcrème en deodorant kon ik best van mijn zakgeld betalen, was haar mening. Als ik mijn kleren vaker wassen wilde, dan kon ik dat zelf doen, op de hand. Het wasmiddel kon ik wel van haar krijgen. Het was een begin……..

Verkoopster.

Na een week artikelnummers van schoenen te hebben geleerd, brak de grote dag aan. Ik mocht de eerste verkoopster assisteren bij Van Haren schoenmagazijn. “Vooral kijken”, had de baas gezegd. “Leren hoe je verkopen moet.”

De klant werd netjes verwelkomd bij de deur. Daarna werd de vraag gesteld: “Waarmee kan ik u helpen?” Het gemakkelijkste was, als de klant precies wist wat hij of zij wilde. Soms zochten ze een gelegenheidsschoen. Daar moest je dan in adviseren. Er kwam heel wat bij kijken. Werd het een gelegenheidsschoen? Waarbij in de regel een zwarte schoen bij een blauw pakje paste en een bruine bij een beige. Was het voor sportief of chic, of ertussenin? Zoeken dus...

Omdat geacht werd dat je alles wist te staan, moest je vlug enkele dozen met paren schoenen uit de rekken kunnen pakken. De klant was in die tijd nog koning, dus ging zitten. De verkoopster, desnoods op de knieën, deed de schoen aan. Dan werd gekeken of de schoen te groot of te klein was. Misschien was een andere leest meer geschikt?

Ik moest leren de klant over te halen, te overtuigen als de schoenen te duur werden bevonden. Het was niet gemakkelijk. Ik heb er veel mensenkennis opgedaan. Mensen recht aankijken en een prettige sfeer scheppen, dat hielp. Vlijen hoorde daar ook bij. “Oh, maar met zo'n rank voetje kan u dat best hebben hoor!”

Vooral mannen van middelbare leeftijd waren gemakkelijk. Een grap en een lach van een jong verkoopstertje deden wonderen. Je deed hun schoenen aan op je knieën. Dan waren ze direct verkocht, inclusief de schoenen. De baas hield alles in de gaten en als er getwijfeld werd, zorgde hij soms net voor het laatste zetje. Het was pure psychologie en ik werd er een kei in.

Binnen afzienbare tijd had ik mijn eigen notaboekje, waarop ik het artikel en de prijs schreef. Er zat een carbonpapiertje tussen. De originele bon ging met de schoenen in de doos. De kopie bleef in mijn boekje. Onderop elke bon stond 3, mijn nummer als verkoopster. Tenslotte werden de schoenen ingepakt. Als er kinderen bij waren kregen ze een ballon met ons logo erop. De eerste klant die ‘s morgens binnenkwam was altijd voor de eerste verkoopster, de volgende voor de tweede enz.

Op zaterdag liep alles door elkaar. Meestal moesten we twee of meer klanten tegelijk helpen, zo druk was het dan. Je moest ze dan allemaal het gevoel geven dat ieder de volle aandacht kreeg. Rennen dus, trap op en af. Stapels schoenendozen even apart zetten, om later op te ruimen. Het was natuurlijk niet voor niets dat we zo renden. Er was een gezonde concurrentiestrijd. Meneer vertelde elke week hoeveel omzet we hadden gehaald. De derde verkoopster ( ik dus) stond al snel meestal aan top.

Ik vond het heerlijk om met mensen te werken. Kreeg kijk op goed en minder goed opgevoede kinderen en leerde relaties inschatten. Wie de baas was, de man of de vrouw. Als een vrouw de schoenen niet kreeg die ze graag wilde hebben, dan koos ik haar kant, tegen haar man of omgekeerd. Geweldige uitdagingen waren dat. Dan kwam mijn vechtersnatuur naar boven. Een puber moderne schoenen verkopen, waar de ouders wat moeite mee hadden, was ook zo iets.

En die heerlijk gemakkelijke jonge mannen, die leren laarzen van vijftig gulden of meer kochten. Die hoge laarzen waren modern in die tijd. Als er jonge mannen binnenkwamen, haalde ik ze direct weg bij de winkeldeur en zette ze met twee of drie bij elkaar. Zie zo… die waren voor mij. Een stapel leren laarzen erbij en de rest deden ze wel zelf.

 Zo verkocht ik met weinig moeite veel dure laarzen. Hoe vreselijk was het als het misliep. Als in de zaterdagdrukte opeens mensen vertrokken, omdat ze nog verder wilden kijken. Die leuke mensen, waarna je een lege schoenendoos vond en een paar afgetrapte schoenen onder een stoel geschopt. Diefstal… Mijn mindere kant was, dat ik nog steeds niet representatief genoeg was. Dat merkte ik wel, ik moest gewoon meer geld van moeder zien te krijgen. Met moeite kon ik de artikelen betalen die ik nodig had. Dat was veel: Tandpasta, deodorant, panty's, tampons, handcrème en een goeie kapper. Ik kwam gewoon niet uit met mijn zakgeld. Een ijsje zat er niet eens aan.

Tot ik van mijn baas hoorde dat er “pre-schoenen” waren. Dat waren oudere modellen of paren die niet gingen. Als je die verkocht kreeg je een bonus. Thuis ging ik onderhandelen of die bonus voor mij kon zijn. De baas betaalde die apart uit, eens per maand. Die stond niet op het loonbriefje.

Moeder wilde eerst weten hoeveel dat was. Ze kreeg een vertekend beeld, daar had ik geen moeite mee. Toen ik haar goedkeuring had, ging de run los...Kassa!! Ze heeft nooit geweten hoe hoog het bedrag kon oplopen en alle ouwe overjarige modellen die ik maar kon vinden werden verkocht. Ze werden zelfs van andere van Haren schoenwinkels aangeleverd omdat ze zo goed bij ons gingen…

Wat heb ik gewoekerd met dat geld. Allereerst een goed model in mijn haar laten knippen en daarna krulspelden gekocht bij de Hema. Er ging veel oefening aan vooraf, voordat ik mijn haar kon indraaien. Vreselijk, mijn handen stonden er niet naar. Ik kocht een lekker geurtje en een paar lappen stof met een knippatronenblad. Radeerde een patroon uit en maakte een gemakkelijk gerend rokje, plat op de heupen en uitwaaierend. Daar kon ik goed mee fietsen en op de hurken zitten bij mijn werk.

Ik hield me niet aan beschrijvingen van spelden of rijgen, en stikte het ding zo wel in elkaar. Al doende leert men en na het eerste rokje wist ik precies hoe het moest. Ritssluitingen tornde ik soms uit ouwe kleding, knipte er soms gewoon een stuk af, maakte een trens erop en gebruikte moeders naaimachine.

Het was overleven, van niets iets maken, zodat ik voor een dubbeltje op de eerste rij zat. Wat was het een geruststelling om te weten dat ik drie of vier bonte rokken had, met diverse bijpassende effen truitjes om dagelijks te wisselen. Toen waagde ik me aan make-up. Ging me verdiepen in oogschaduw en mascara. Eyeliner is me met mijn schele ogen nooit gelukt. Na een jaar had ik zelfs behoorlijke lingerie. Door dat bonuspotje en mijn zakgeld hield ik mezelf op niveau en waste zorgzaam zelf mijn kleding op de hand.

Mijn salaris ging automatisch elke maand op de bankrekening van moeder inclusief het vakantiegeld. Het thuisgestuurde salarisoverzicht kreeg ik nooit te zien. Het was te gek voor woorden, maar zo was het nu eenmaal. Eindelijk voelde ik me gelijkwaardig aan de andere verkoopsters. Al had ik me niet geliefd gemaakt door zo fanatiek te zijn. Daardoor moesten zij ook wat meer inzet tonen.

Dat probeerde ik op dinsdag weer goed te maken als de bestelling uit Waalwijk kwam. Grote dozen nieuwe schoenen, die tussen de anderen op nummer in de rekken gezet moesten worden. Dan moest er vaak veel geschoven worden, zodat er plaats kwam en hielp ik hen waar ik kon. Dan vloog ik op mijn ladder langs de stang die daarvoor was gemaakt. Ik was dan net een acrobaat en verschoof de ladder door al staande op de ladder ermee te springen. Dat spaarde tijd, maar moest meneer niet zien hoor! Dat deed ik in zijn middagpauze… Collegiaal zijn ....dat heeft me toen gered.

Het was een boeiende leerzame tijd. Ik was tenminste geen dienstmeisje meer, maar vakbekwaam verkoopster!!! Leren tijdens werk, het was mijn enige mogelijkheid...en de hele bibliotheek uitlezen tijdens de zeven jaren die ik moest “uitzitten” naar 21 jaar en eindelijk weg kon…

In de bibliotheek vroeg ik gewoon boeken voor volwassenen, op “vraag” van mijn moeder die nooit een boek heeft gelezen. Een week lenen kostte een dubbeltje per boek, vier boeken per week… Het betekende zelfstudie…

Carnaval.

Tijdens het meelopen in de optocht met fanfare De Maasgalm, kregen mijn vriendin Nelleke en ik toch een beetje de carnavalssmaak te pakken. Vader en moeder gingen ‘s avonds op stap. Na wat gezeur mocht ik ook een paar uurtjes naar de zaal waar de fanfare elke week repetitie had.

 Nelleke en ik zochten wat kleren bij elkaar. We gingen verkleed als cowboy, met een plastic revolvertje en een cowboy hoed, wisten wij veel. We dachten dat dat leuk zou zijn. Nou er was geen enkele cowboy in de zaal, op ons na. Wat verlegen zagen we het spektakel aan. Geen stijldansen gelukkig. Veel gehos en weldra zaten we in de polonaise.

Toen het later en later werd en zo druk dat ik vader en moeder niet meer vinden kon, ben ik voor het gemak de tijd maar vergeten. Ik had het reuze naar mijn zin. Iedereen was zo aardig later op de avond. Dat die uitgelaten sfeer grotendeels door de drank kwam, had ik niet door. De volgende dag ben ik van mijn zakgeld een zogenaamd Dorus T-shirt gaan kopen, met een wit petje met een pompoen. Dat had iedereen in die feestzaal, dat was “in!” Een oude broek aan, waarvan de pijpen aan franjes waren geknipt. Ik had echt de smaak te pakken.

Nelleke mocht niet mee. Haar ouders vonden één avond genoeg, maar dat had ik thuis niet verteld. Vader en moeder gingen weer op stap. Ik ging zogenaamd Nelleke halen en was even later weer naar dezelfde danszaal als gisteren. Vader en moeder zag ik niet.

Het was best spannend zo alleen naar binnengaan. Eerst maar eens een beetje onopvallend de zaak bekijken. Toen het drukker werd, viel het niet zo op dat ik alleen was. In de polonaise was het heerlijk hossen tussen de andere Dorus T-shirts. Ik hoorde er gewoon bij. Ik leek ouder dan veertien en weldra had ik sjans, voor de eerste keer in mijn leven aandacht, dat was nieuw. Spannend, met een jongen in de polonaise die mijn middel met stevige handen omvatte en veel later een arm om me heen sloeg.

Ik wist niet wat er van me verwacht werd en was stilletjes afwachtend toen de avond eindigde. Maar vooral bang dat vader en moeder me zouden zien met die jongen. “Kom je morgen weer?” had hij me gevraagd. Hij was nog een stukje mee naar huis gelopen, tot waar ik het wel genoeg vond, en dat was het dan. “Dag, tot morgen?” Gelukkig mocht ik de volgende dag ook nog. De laatste keer voorlopig, want carnaval was bijna voorbij. Voor echt uitgaan was ik nog veel te jong volgens moeder. Ze was al lang blij dat ik niet thuis was gebleven. Dan kon ik ook geen kookexperimenten uithalen, wat ik meestal deed als de kust veilig was. Van vermicelli spaghetti maken.

Of stroop karamel van azijn en suiker die niet meer van het aanrecht af te bikken waren. Daar kwam dan hamer en beitel aan te pas. Carnavalsdinsdag stond ik met een schoon gewassen Dorusshirt weer in de danszaal, waar het wemelde van jeugd met dezelfde outfit. Moeilijk om daartussen “mijn” jongen te vinden. Eindelijk zag ik hem. “Hoi,” riep ik en werd meteen meegesleurd in de polonaise, waar we de eerste tijd niet uitkwamen. Tot hij zei: “Wat drinken?” Ja dus, en we vochten ons een weg naar de bar. Het volgende rondje trakteerde ik hem, wat de jongen verbaasde…

Geen verplichtingen scheppen Annemiek.

Het was weer een zalige avond en toen het later werd, moest ik echt naar huis. De jongen zou me wel weer brengen. Toen we buiten waren, sloeg hij al direct zijn arm om me heen. Dat vond ik best eng en ook wel weer prettig. Nieuwsgierigheid won en daarom mocht hij wat verder mee, het paadje in achterom, tot aan de garage van vader. Door het poortje was ik zo in onze tuin…wat veilig voelde. Toen ik dag wilde zeggen zoende hij me onverwacht. Daar zou het bij moeten blijven. Ik stond opeens met mijn rug tegen de garagemuur terwijl zijn handen op verkenning gingen.

Ik merkte op dat hij anders was dan gisteren. “Gisteren? Toen ben ik in Geulle uit geweest,” vertelde de jongen… Ik besefte opeens dat de schuchtere jongen van gisteren niet dezelfde was als die van vandaag. Die verrekte Dorustruien ook. Iedereen liep ermee. Terwijl ik nog van de schrik aan het bijkomen was, voelde ik zijn handen onder mijn T-shirt…… Toen was ik opeens weer terug in de tijd  en zweefden rond mijn hoofd de klanken van ouverture 1812. “Nee!!!”

Mijn vuisten sloegen om dood te slaan, mijn benen trapten hard waar ik hem maar raken kon. Vol schrik sloeg de jongen op de vlucht, rende het pad af, naar de straat… en ik?? Voorlopig vroeg ik niet meer om uit te gaan… Met Nelleke stroopte ik op zondag door de bossen, tot het donker was, bij moeder natuur was het veilig. Samen naar de boerderij van Sjeng Klaasen in Catsop waar Ida de boerin ons graag zag komen. Waar ik wel eens mocht strijken met het oude strijkijzer dat op de kachel werd verwarmd. Waar Jan, haar zoon, ons wel eens mee op de tractor nam. Jan waar Nelleke in stilte verliefd op was!! Nou zij liever dan ik…

Aprilgrap 

Vriendinnen in de puberteit, een verregende zondag. Dan kwamen we op vreemde ideeën, Nelleke en ik. Eén april, daar konden we wat mee. Mijn moeder eens op stang jagen, omdat ik nog heel wat appeltjes met haar te schillen had. Ik zou er geen straf voor kunnen krijgen, want het was immers een aprilgrap.

Na veel denkwerk besloten we een brief op te stellen. Een oproep om te verschijnen voor de rechtbank in Maastricht, omdat er een aanklacht wegens burengerucht liep. Mijn moeder schreeuwde regelmatig tegen "die rotjong”. Zoals ze ons  noemde.. Dus het was heel aannemelijk. De vader van Nelleke was ambtenaar van de burgerlijke stand van Elsloo. We hebben zijn typemachine en papier met het gemeentelijke briefhoofd gebruikt. Na wat zoeken vonden we een officieel stuk met handtekening van de burgemeester. Dat hebben we dus nagemaakt.

Een officieel uitziende envelop van de gemeente maakte het af. Hopende dat ze het niet vreemd vonden dat het gemeentepapier was in plaats van rechtbankpapier. De moeder van Nelleke die ons hoorde lachen kwam even kijken. Ze vond het veel te echt. Daar zou wel eens trammelant van kunnen komen. Nee hoor! Het was toch één april! Schaterend van voorpret hebben we lang gedaan over de weg naar mijn huis. Een tijdje achter de garage gestaan tot de giechelbui over was. Maar toen lag de brief al in de bus.

Ogenschijnlijk kalm zijn we naar binnen gegaan. Daar zat moeder huilend aan tafel en vader bestudeerde met een wit gezicht het “officiële” document. “Dat is iets van die vuile kale van hiernaast”, zei moeder. “Nou, die zal ik dan eens de waarheid gaan zeggen”, meende vader. “Er had over gepraat kunnen worden, als ze last van ons hadden.” Nelleke en ik keken elkaar eens aan en terwijl vader opstond zei ik heel timide: “Eén april!”

Doodse stilte. Je zag ze gewoon denken. Nelleke?... Vader werkzaam bij de gemeente?.... Enz... Toen werd de achterdeur opengegooid en pakte vader Nelleke bij kop en kont en vloog ze over de balustrade van het trapje. “Eruit en nooit meer erin”, schreeuwde hij. Ik werd aan mijn haren naar boven gesleurd en letterlijk in bed geschopt. Daar kon ik de rest van de dag blijven zitten. Ik hield er een kale plek op mijn hoofd aan over, waar nooit meer haren groeiden.

En Nelleke? Die was net een boemerang, die kwam altijd weer terug, maar nu even niet hoor... Daarna heb ik mijn vader nooit meer zo kwaad gezien...

 Mijn grote zus aan de man.

Gerrie zal zestien zijn geweest, toen moeder iemand vond waarmee Gerrie op stap kon gaan naar de dancing. Of Gerrie zelf óf moeder op dat idee gekomen was, weet ik niet. Gerrie wilde verkering en dan moet je naar de dancing, begreep ik. De jongere zus van een achterbuurvrouw wilde haar wel meenemen want vriendinnen hadden de kinderen van Deursen niet. Ik dus wel omdat ik tegendraads was…

 In die tijd ging je om te dansen naar de Alfa bar in de burgemeester Janssenstraat in Beek. Dat was een paar huizen verder dan de bakker waar Gerrie en ik hadden gewerkt. Die tijd was gelukkig voorbij, dat was zwaar geweest. Vanaf haar veertiende werkte Gerrie bij de welbekende grootgrutter van die tijd: De Gruyter. De zaak lag in Beek aan de Rijksweg. Bekend terrein, niet ver van de dancing. Achterom bij de Gruyter werd dan ook de fiets neergezet.

 Ik was nog niet zover. Altijd waren Gerrie en ik gelijk opgegaan. Dezelfde klas op school, omdat zij de eerste klas dubbel had gedaan. Al die tijd had ze niet ouder geleken, omdat ik op meerdere vlakken haar meerdere was. Brutaler, ondernemend, gewoon eigengereid. In de puberteit leek Gerrie opeens verder, of bleef ik wat achter? Terwijl ik na mijn werk als verkoopster boeken las, werd mijn grote zus op zaterdagnamiddag opgekalefaterd. Daar kwam het meisje waarmee ze dansen ging, voor naar ons thuis.

Het was een hele ceremonie voordat ze hun haar getoupeerd en make-up opgebracht hadden. Dansen, terwijl wij nooit dansles mochten volgen, hoe doe je dat dan? Ik kon me er niets bij voorstellen en verdiepte me er ook niet in. Het was wel kluchtig al die voorbereiding, niet voor niets schijnbaar,

Want weldra had Gerrie verkering, met een boerenzoon (Pierre) uit Beek, die na enkele weken bij ons thuis werd voorgesteld en met een brommer kwam. Ze zaten hand in hand op de bank. Afscheid nemen deden ze in de gang onder de kapstok. Omdat ik benieuwd was waarom ze daar zo lang bleven, ging ik soms even kijken, onder het mom van naar de plee moeten. Ze stonden te zoenen. Als dat verkering was, dan hoefde ik het niet hoor. Soms moest ik op ze passen als vader en moeder op visite gingen of naar een verjaardag. Dan mocht ik niet naar bed, tot de boerenzoon weg zou gaan. Ik had de opdracht om op de klok te kijken hoe laat dat was. Moeder wilde weer eens alles weten. Daar had ik helemaal geen zin in. Ik werd trouwens door het verliefde paar weggekeken.

Meestal ging ik dan naar mijn vriendin Nelleke en vertelde aan Gerrie hoe laat ik thuis zou zijn. We verklapten elkaar niet. Ik ben wel eens teruggekomen terwijl ze de tijd uit het oog hadden verloren.

Ze mochten blij zijn dat vader en moeder ze niet hadden betrapt, ik zweeg wel. Als dank nam mijn zus stilzwijgend voor een keertje een afwastaak van me over. De verkering heeft niet lang geduurd. Mijn fragiele zusje was niet de geschikte persoon voor boerin, volgens de ouders van de jongen. Nou dan hadden ze mij moeten zien. Al vond ik niets aan dat jongentje. Die was twee maatjes te klein voor mij en verkering wilde ik ook niet.

Wat een verdriet voor mijn zus toen het uit was. Het werd een ramp toen er niemand was om mee naar de dancing te gaan. Haar dansvriendin was inmiddels al aan de man, die had dikke verkering. Alleen durfde mijn zusje niet en ze was dan ook ten einde raad, tot hun oog op mij viel. Moeder en Gerrie keken tegelijk naar mij! Je zag ze gewoon denken: “Hoe krijgen we daar iets acceptabels van?” Ik moest dus mee. Trouwens ik wilde wel eens zien hoe het er daar aan toeging, daar was ik best nieuwsgierig naar. Maar eerst werd gekeken wat ik aan kon. Mijn beste outfit in die tijd was een zwart-witte doorknoopjurk met blokjes, dat werd toen op-art genoemd. Die kon er wel mee door.


 Mijn haar moest gewassen, een flesje versteviger erin en onder luid geschreeuw werden krulspelden ingezet, anders kregen ze mijn zware haar niet omhoog getoupeerd. Een tijd heb ik onder de droogkap gezeten. Wat een gedoe was dat. Veel make-up wilde ik niet. Dat beetje deed ik zelf wel. Samen met mijn zus zat ik even later op de fiets naar Beek, met een nylon hoofddoekje op onze getoupeerde haren. Het was juist een suikerspin in een netje. Achterom bij De Gruyter werden de fietsen gezet. Daar stonden ze veilig volgens mijn zus. Onderweg naar de dancing vertelde ze me nog waar ik me aan te houden had.

Dat was ik direct vergeten toen ik de muziek hoorde, het hele gebouw dreunde ervanDe zestiger jaren, de Beatles en Rolling Stones, Elvis.

Hoe ik me in een danszaal moest gedragen, dat vond ik maar grote flauwe kul. Als meisje ging je aan een tafeltje zitten wachten tot iemand je ten dans vroeg. Kwam er een of andere “ idioot” je vragen, dan mocht je niet zomaar weigeren, om vervolgens met iemand anders te gaan dansen. Daar kwam ruzie van… Mijn zus ging aan een tafeltje mooi zitten te wezen, met over elkaar geslagen benen. Als het te lang duurde voor je sjans kreeg, dan ging je naar de W.C. Niet omdat je plassen moest, maar om langzaam lopend de aandacht te trekken van de jongens die aan de bar stonden.

 Paradelopen leek het wel. Je moest dan op een bepaalde manier kijken zag ik. Dat kon ik niet eens als ik het al had gewild…en naar de plee ging ik als ik moest. Gewoon alleen gaan dansen of een jongen vragen was niet aan de orde. Twee meisjes konden wel samen dansen, al was dat ook bedoeld om aandacht te trekken. Nou mijn zus wilde niet met mij dansen, wat ook af te raden was. Er was veel te zien en mijn aandacht ging steeds naar een opvallende jongen die schel lachte en mooie blonde krullen had. Hij droeg een op-art hemd en hij keek steeds naar mijn op-art jurk. Even later kwam hij naar me toe, om te vragen of ik met hem wilde dansen. Al die blokjes bij elkaar, dat leek hem wel leuk. Tot mijn schaamte moest ik bekennen dat ik niet dansen kon.

 Eerst maar eens voorstellen: Gerard van Haaren! Mijn eerste danspassen leerde ik van hem, wat erg moeizaam ging met mijn onhandig lijf. Ik snoeide liever een struik. Of spitte een tuin om.Aan het eind van de avond had ik toch wel de smaak te pakken. Mijn zus was ik uit het oog verloren en ik stond met Gerard bij een groepje waar hij bij leek te horen. Dat beviel me wel. Er waren meer meisjes bij, ook enkele stelletjes en Gerard die ik grappig vond. Er werd afgesproken voor de volgende week, dan zou ik er weer zijn.

 Onderweg naar huis vertelde mijn zus dat Gerard homofiel was, dus de moeite niet waard. Nou dat vond ik dus wel. Ik wilde immers niet aan de man. Mannen trakteerden je op een drankje of friet en dachten daarna naar blote borsten te mogen graaien...en wat al niet meer. Ik wilde alleen plezier, dansen leren, weten wat iemand boeide, vrienden maken, interesses delen, het was immers een vriendengroep.  Ik wilde zeker niet met mijn benen over elkaar aan een tafeltje op een of andere idioot zitten wachten.

 Ik vond Gerard een boeiend mens. Zo mooi en vrolijk, met zijn blonde krullen en zijn schelle lach. Geweldig als vriend. Hij werkte in Geleen bij een drukkerij en ik bij van Haren schoenwinkel. Hij zat tenminste niet aan me, daar moest ik niets van hebben. Na een paar weken, toen Gerry opnieuw verkering kreeg met ene Ger, moest ik opeens weer thuis blijven. Ja! ja! Ik had de smaak net te pakken en geen tien paarden hielden me nog thuis. Ik had een vriendenkring met interessante mensen die mijn wereld groter maakten…

Mijn vrienden van De Alfa Bar.

Gerard, Dieter, Leo en Marlies. Ze waren de vaste kern van een vriendengroep, waar wel eens iemand bijkwam en ook weer eens iemand afviel. Via Gerard van Haaren werd ik één van hen. Soms zaten we aan een tafeltje, maar meestal stonden we aan de rand van de danszaal. We dansten vaak, meestal met elkaar. Soms had iemand van de groep even een scharreltje.

Nooit voor lang en als het dan weer uit was, vingen ze elkaar op. De Alfa Bar, een café met een zaal erachter. Het was niet de meest chique gelegenheid van Beek. Maar wel de meest bezochte en de gezelligste. Gewoon voor iedereen betaalbaar. Er was geen entree. Een drankje en je had voor weinig geld een geweldige avond. Er hing een grote tangobal aan het plafond. Als er langzame nummers werden gedraaid, ging de meeste verlichting uit en schenen spotjes op die draaiende bal. De verliefde stelletjes waren er weg van, het verhoogde de romantiek.

Ik danste het meeste met Gerard, zelfs toen hij verliefd was op Herman Ede. In die tijd was het onmogelijk, twee homo’s die samen dansten. Gerard had er veel verdriet van. We waren echte vrienden en vertelden elkaar onze diepste geheimen. Wat hadden we veel steun aan elkaar. Ik vond het leven wel goed zo. Uitgaan met de vriendenclub, wat praten, dansen en genieten van de muziek. Iedereen betaalde zijn of haar eigen consumpties of om en om, daar waren geen verplichtingen aan verbonden, ook niet als iemand even krap zat…

Gerard had thuis veel problemen vanwege zijn geaardheid. Zijn moeder accepteerde hem zoals hij was, maar zijn vader beslist niet. Die dacht dat hij het homo-zijn wel af kon leren. En zo niet…zou hij het er wel uitslaan. Gerard was duidelijk zichtbaar gay, met zijn lange blonde engelenkrullen zijn opzichtige kleding maar vooral zijn vrouwelijke manier van bewegen en lopen, de elegante handgebaren. Je kon er niet omheen en hij was prachtig! Wat heeft hij het thuis zwaar gehad met al dat onbegrip. Uiteindelijk hebben hij en ik lange tijd de hele kluit belazerd. Ze vroegen er om.

We speelden dat we verkering hadden. Ik ging zondags wel eens naar hem toe. Zijn moeder was een lieve hartelijke vrouw. Zijn vader een norse vent. De moeder had ons wel door, maar ze liet het maar zo. Ze hield veel van haar zoon en was het niet eens met de aanpak van haar man, dat bleek uit alles. Soms deed Gerard aanhalig, om het geloofwaardig te maken voor zijn vader. Daar moesten we dan later vreselijk om lachen. We kochten vriendschapsringen, omdat we echte vrienden waren. Dat was gebruikelijk in die tijd.

Als hij met Herman Ede op stap ging, vertelde hij thuis dat hij bij mij was. Een enkele keer heb ik hem mee naar huis genomen en hem voorgesteld aan mijn vader en moeder. Die vonden hem maar raar. Ik weet niet of ze in de gaten hadden dat hij gay was, anders maakte Gerrie hen wel wijzer.

Moeder vertelde in ieder geval dat Gerard niets voor me was. Nou dat maakte ik zelf nog wel uit, hij was mijn beste vriend! Ik moest niets hebben van verkering en uitzet sparen zoals mijn zus Gerrie deed. Ik kon haar omkopen voor een dubbeltje en  nam ze de afwasdienst van me over als ik naar Nelleke wilde. Alles ging in het geldkistje dat op de bovenste plank van de muurkast stond, ze spaarde voor haar uitzet. Op die plank lag ook de groeiende stapel theedoeken en washandjes in plastic verpakt.

Ik begon er niet aan…  Mijn vriendenkring was genoeg, daar was ik gelukkig mee. Ik was erbij toen de soul in opkomst was en de reggae. De meest boeiende tijd waren toch de zestiger jaren. Het was een prachttijd… Tijdens de avonden in de Alfa Bar werden the Beatles, the Rolling Stones, Bob Marley en Elvis gedraaid. Maar ook Malando met zijn tango’s, en Laila van Bruno Majcherek. Procul Harum en Otis Redding.

Door muziek kon ik even alles vergeten. Mijn vreselijke moeder en mijn vreselijke thuis. Even vergeten dat de enige manier om ervan los te komen, verkering en het huwelijk was. Dat was een te hoge drempel voor me… Ik wilde geen vent met graai handen en verkering. Ik wilde op kamers, maar dat kon ik vergeten. Getrouwd de deur uit en anders niet!!

Mijn moeder vertelde dat ze me met de politie zou laten terughalen als ik weg zou lopen. Tot mijn eenentwintigste thuis? Ik moest er niet aan denken…

Nelleke

Mijn vriendin Nelleke Odekerken kwam uit een groot gezin waar de kinderen lang kind mochten blijven. Zo heb ik het ervaren. Met zestien jaar op stap was niet aan de orde. Terwijl ik in het weekend naar de dancing ging, zat Nelleke thuis, maakte huiswerk, gezelligheid rond de grote tafel en oefende op haar gitaar.

In onze vrije tijd door de week en op zondagmiddag deden we samen van alles wat we voorheen ook deden. In de winter veel lezen bij Nelleke thuis op zolder. Daar lagen bergen leerzame boeken o.a. de groten aller tijden en Readers Digest boekjes van “Het beste.” Figuurzagen in de kelder hebben we ook nog gedaan Kapstokjes gezaagd of een pannenlaprekje. Soms als een van mijn zussen kwam vragen of Annemiek bij hen was ging moeder Nelly even kijken en vroeg of ik gevonden wilde worden…Ze vond het bij ons een Militair Opleidingskamp. Ik heb door dit gezin een stukje jeugd en opvoeding in muziek en kunst gekregen waar ik onbeschrijflijk dankbaar voor ben.

 In de zomer maakten Nelleke en ik lange fietstochten of gewoon wat bezoekjes aan haar tante die samen met een broer een eeuwenoud huis bewoonde bovenaan de Maasberg of bij haar oma in de stationsstraat. Op hete zondagen lagen we aan het kanaal  op een deken te zonnebaden. Nelleke had een transistorradio die overal mee naar toe ging, vooral op zondagmiddag. Dan werd de top veertig uitgezonden. We konden niet zonder, ondanks onze hang naar harmonie, fanfare, blaasmuziek en klassiek in welke vorm dan ook.

Nelleke was na de V.G.L.O. toch nog begonnen aan de Mulo. Dat was een vereiste om op het conservatorium toegelaten te worden. Ze wilde gitaarlerares worden en vooral meer bereiken dan ik. Eindelijk zag ze in dat ze het getroffen had met ouders die doorleren stimuleerden. Daarin maakten haar ouders geen verschil tussen jongens en meisjes.

Wat had ik graag in haar schoenen willen staan. Maar het was nu eenmaal niet anders. Het was op een warme zondagmiddag dat we weer aan het kanaal lagen, met haar onafscheidelijke radio. Allebei in badpak op een deken, vertellend over haar school en mijn werk, een wereld van verschil. Nelleke nog steeds met vlechten, zonder make-up, met borsten die niet van plan leken te stoppen met groeien...

Bij mij groeide alleen de onderkant leek het wel. In badpak had ik voor mijn heupen maat 44 nodig, terwijl ik van boven maat 42 had. Ik hoefde ook niet van die grote borsten zoals Nelleke, Zij was daar ook niet zo blij mee… Mijn badpak had harde plastic cups, als ik een tijd op mijn buik had gelegen moesten die cups uitgedeukt worden, voor ik me omdraaide. We lagen weer eens in een lachstuip toen Nelleke zei: “Je hebt een platte!” Daardoor hadden we niet gezien dat twee jongens naar ons toe kwamen. Ze vroegen of ze ook mee mochten luisteren naar de top veertig. Ze stelden zich voor: Hans Janssen en Hans M.

Een stel apart was het, Hans Janssen was lang en slank. Altijd aan het woord en leek de bepalende. Hans M. die we al direct Hansje noemden, was kleiner en deed lange Hans in alles na. Lange Hans viel volgens mij op de grote borsten van Nelleke dat had ik zo in de gaten, dus bleef ik voor Hansje over. Ze kregen een vertekend beeld van ons, dat was duidelijk. Waar we uitgingen, wat onze hobby’s waren, ze wilden alles van ons weten en terwijl Nelleke lange Hans het verschil in mineur en majeur uitlegde vertelde Hansje mij waar hij werkte en dat hij mijn zussen Tonnie en Petra kende die bij hem werkten op het confectie atelier.

Nelleke en ik vonden dit “nieuwe” wel spannend. Ik was niet op een vriendje uit, daar had ik geen goede ervaring mee, maar Hansje kon ik wel aan, daar gebeurde niets mee dat ik niet wilde. We spraken af om na het eten nog een wandeling te maken. Afspreken om uit te gaan bij de Alfa bar was niet aan de orde. Nelleke mocht immers niet van thuis en wilde ook niet. Wandelen kon geen kwaad als we bij elkaar bleven…gewoon nieuwgierigheid. Ik voelde me al een vrouw van de wereld vergeleken bij mijn vriendin. Dat was ook de reden dat ik mee zou gaan. Om Nelleke te laten zien dat zoiets heel gewoon was, en vooral om haar te beschermen als het mis zou gaan, dan zou ik er voor haar zijn…want lange Hans leek me een graaier.

Lange Hans en Hansje hadden duidelijk overleg gepleegd over de weg die we zouden nemen. Via het kasteelpark het bos in natuurlijk. Lange Hans had al snel geregeld dat hij met Nelleke voorop liep en toen de hand van Lange Hans in die van Nelleke gleed, deed Hansje dat prompt ook bij mij. Onderweg hadden we het over ons werk, de muziek waar we van hielden en de Alfa Bar waar ik met mijn vriendenkring uitging. We hadden het over Gerard mijn beste vriend die in Beek in dezelfde straat woonde als lange Hans. Hansje woonde in Nieuwdorp Stein.

Inmiddels waren we in de buurt van de Duker gekomen, dat was een tunnel door het bos. Hansje lette constant op het paar voor ons. Hij had duidelijk instructies gekregen om de nodige afstand te bewaren. We stopten opeens zonder enige reden, alsof we op de bus stonden te wachten midden in het bos. Ik was benieuwd wat er volgen zou. Opeens een schreeuw en het geluid van een klap, waarna Nelleke even later rennend de Duker uit kwam. ”Kom mee naar huis”, riep ze. Er werd wat heen en weer gepraat, waarna Nelleke en ik voorop gingen lopen en lange Hans en Hansje op steeds groter wordende afstand volgden.

Nelleke vertelde fluisterend dat lange Hans haar op haar mond had gezoend en dat was niet leuk. Wat ze ronduit smerig vond was, dat hij zijn tong in haar mond probeerde te stoppen… Jakkes! “Dat hoort erbij”, vertelde ik, terwijl ik ook nog nooit zoiets  had ervaren, maar wel alweer drie jaar geleden verkracht was door Koen…Daar was geen tongzoen aan te pas gekomen, maar bruut geweld… De twee trouwe vrienden togen op huis aan. Hansje een beetje spijtig neem ik aan, omdat hij helemaal niet aan zoenen toe was gekomen, daar had ik wel een stokje voor gestoken. “Kom je vanavond ook naar de Alfa bar?” riep hij nog, waar ik geen antwoord op gaf…

Net echt…

Stom om aan Hansje te vertellen dat ik uitging in de Alfa Bar… Als Lange Hans zijn jachtgebied daarnaar zou verleggen zou Hansje immers ook mee komen en mij aanspreken. Misschien kwamen ze niet… Ze kwamen wel, ze waren wat later en zoals verwacht onafscheidelijk. Hansje vroeg me ten dans en viel eigenlijk best mee in het weinige licht van de danszaal. Hij was corpulent, maar danste leuk en voor het eerst zag ik dat hij mooi krullend haar en donkere ogen had. Ze kwamen bij de vriendengroep staan, stelden zich aan iedereen voor en deden of we elkaar al jaren kenden. Wat slim… Lange Hans ging verder op meidenjacht en Hansje bleef bij mij staan. Door de harde muziek kon je alleen maar schreeuwen naar elkaar. Ik voelde me wel op mijn gemak bij hem. Voor de vriendengroep leek het of ook ik even “een scharrel” had. Dat werd wel eens tijd volgens hen. Het was net echt en och een jongen als Hansje daar zat geen kwaad in. Als hij zijn handen niet thuishield, kon ik hem gemakkelijk aan.

Later liep hij mee naar De Gruyter, waar ik mijn fiets had staan. Daar gaf hij me een zoentje, dat verdwaalde op mijn wang, omdat ik mijn hoofd wegdraaide. “Ik moet gaan hoor, anders kom ik te laat thuis! Dag!” Hij zou nog bellen op mijn werk. Nee!! Doe maar thuis en gaf ik hem ons telefoonnummer. Nee, ik was niet verliefd, ik voelde er niets bij. Maar ik hoorde nu bij de club van “vriendje hebben,” zo zou het normaal gesproken moeten gaan. Gerrie was een stap verder, zij had vaste verkering met Ger … Het was net echt, maar ermee doorgaan?

Wel spannend dat ik ook iemand had die me wel eens zou kunnen bellen. Met een beetje fantasie leek Hansje op de prins op het witte paard, die me zou redden, weg van thuis. Op kamers wonen mocht niet, alleen door te trouwen kon ik ontsnappen. Eens kijken hoe het verder zou gaan. Verliefd zijn en houden van… ik wist niet hoe dat zou moeten voelen. Zoals het in de boeken werd beschreven, dat bestond niet, daar waren het boeken voor…

En zo kreeg ik “verkering.” Het was een spel “zoals het hoort,” dat Hansje en ik samen speelden, tot we er genoeg van hadden. Zijn vriend Lange Hans had inmiddels ook verkering met een meisje dat hem naar de ogen keek. Lange Hans was intussen bij het leger en had bijgetekend, dat betekende geld verdienen en zijn rijbewijs gratis halen, dat paste wel bij hem. Als we met z’n vieren uitgingen zag ik wel hoe hij met zijn meisje omging. Hij oefende schijnbaar in drillen, ze had niets te vertellen. Dan had ik het beter getroffen met de willige Hansje…

Hansje voelde zich voor vol aangezien nu hij een vriendin had, dat kon je goed merken. Als we alleen waren werd er niet verliefd gedaan, daar hadden we geen behoefte aan. Zoals lange Hans jarenlang Hansje stuurde, werd hij nu door mij gestuurd. Hansje scheen er geen moeite mee te hebben. Hij werd heel eigen, en als een jonger broertje ben ik van hem gaan houden. Hij was een goedzak en had een geweldige moeder, zo een die ik graag wilde hebben. Elke zondag bakte ze frites, dat deden we al snel samen. Ik had nog nooit zoveel warme hartelijkheid ervaren en genoot eindeloos van de huiselijke sfeer in het gezin. Hansje luisterde muziek en mijn “schoonmoeder” en ik bakten biscuitbodems met ananas waar ik slagroom op spoot. Dan kwam de overbuurvrouw koffiedrinken en was het hartstikke gezellig. Zo moest “thuis voelen” zijn.

Als ik jarig was kreeg ik spullen voor de uitzet, zodat ik net als mijn zus Gerrie een kastplank nodig had voor mijn groeiend stapeltje theedoeken…Een opschrijfboekje erbij voor de aantallen. Ik heb in die tijd nog een washandje gehaakt van witte katoen dat zo stijf was dat je het rechtop kon zetten. Misschien nog eens bruikbaar als scrub handschoen…

Verkering.

Dan kreeg je, als je jarig was, een mixer voor de uitzet die je geacht werd te sparen. Ook steeg je in achting, want iedereen vroeg altijd of je al verkering had. Alsof je een examen had afgelegd en iets belangrijks had bereikt. De volgende vraag was steevast wat “hij” voor de kost deed. Nou dat was schijnbaar niet zoveel. Als ik dat vertelde, keken ze bedenkelijk. Hansje Meier perste broeken in Stein bij een confectieatelier. Dat vond hij al heel veel, armoe troef later. Nou dat zag ik dan wel weer, we waren nog niet zover…

Eerst maar eens het gevoel me eigen maken, dat bij verkering scheen te horen. Dat sparen voor de uitzet sprak me wel aan. Ik zag mezelf al in mijn eigen keuken eten koken en taarten bakken. Niet van die troep die mijn moeder maakte. Voor het raam gedrapeerde rood/wit geblokte overgordijntjes en een hagelwit valletje op een koperen roede. Een Keulse pot met een bloeiende cyclaam in het midden op de vensterbank. Ook zag ik mijn eigen slaapkamer, die ik niet meer met drie zussen hoefde te delen. Nou ja, met Hansje dan wel, die hoorde bij het plan. Zonder hem was er geen “thuis weggaan.” Vreselijk dat je daarvoor trouwen moest.

Hoe heerlijk was de verkering en veel thuis weg in het weekend. Bij Hansje zijn familie brachten we hele zondagen door met platen draaien. Hansje zong alle nummers van Cliff Richard mee, daar was hij goed in. Ook kon hij goed drummen, maar hij had geen drumstel. Dat moest je er dan maar bij denken. Hij roffelde overal op: Borden, pannen en de rand van de tafel. Maar het kwam niet bij hem op om een drumstel te kopen. Hansje was erg passief. Zijn hobby’s waren eten en muziek luisteren. Gewoon een gezellige goedzak, daar was niets mis mee. Een goed gesprek was niet mogelijk. Hij was het overal mee eens en ik had altijd gelijk. Hij was heel voorspelbaar en voelde vooral veilig. Hij had er geen moeite mee dat ik nog steeds veel met Nelleke omging en met Gerard waar ik regelmatig de middagpauze van mijn werk mee doorbracht.

Wel zat Hansje ermee dat we weinig tot geen seks hadden. “Het” hebben we nooit gedaan. We gaven elkaar bij het afscheid een zoen zoals je bij een vriend doet. Echte seks, dat moesten we nog eens een keer proberen. Maar dat had geen haast. Bij moeder in de kleerkast lag achter de lakens een boek verstopt over het menselijk lichaam en we hadden voorlichting op school gekregen. Ik wist wel hoe het moest. Na de verkrachting door Koen moest ik er niets van hebben.

Hansje had een brommer, dat was koud in de winter. Als ik daar achterop zat, kreeg ik vaak blaasontsteking met mijn minirokje en mijn suède jasje van de geef… Al die koude nodigde ook al niet uit. Op zijn werk blufte hij met fantastische verhalen hoorde ik wel eens van mijn zussen. Ze moesten eens weten dat het nooit in praktijk werd gebracht. Samen alleen boven op zijn slaapkamer mocht niet en was ik niet rouwig om. Toen de zomer kwam en het gras wat hoger, lagen we wel eens aan de bosrand nadat we uit waren geweest. Het was maar een klunzig gedoe, ik werd er niet warm of koud van.

Hansje ook niet, hij vroeg zich wel eens af of hij soms homo was. Volgens mij was hij gewoon te lui voor seks, of nog te kinderachtig. Het vuur en de vlam ontbrak aan beide zijden. We vonden de verkering verder op dat ene punt na, wel de moeite waard om mee door te gaan. Het betekende na verloop van tijd onze eigen stek. We verheugden ons op de vrijheid die we zouden hebben. Hij baalde van zijn broer met wie hij zijn slaapkamer moest delen. Die dwarse etterbak, tijd om ervan verlost te worden. We gingen ons verloven, dat deden op een gegeven moment alle stelletjes. Het bracht weer vele cadeautjes voor de uitzet. Achttien was ik, toen opeens uit heldere hemel, de bom viel. Vader had promotie gemaakt en moest het groot gezin verhuizen naar Brabant. Ze kochten een huis in Eindhoven, nieuwbouw met een extra bonus van de Nederlandse Gasunie, waar vader inmiddels een leidinggevende functie had…

Mijn oudste zus Gerrie wilde trouwen en in Limburg blijven. Ze had haar uitzet bij elkaar. Haar toekomstige man, Ger had goed werk en ze kwamen in aanmerking voor een flatje in Sittard. Op kamers gaan wonen was niet bespreekbaar bij mijn ouders. De ouders van Hansje zijn nog een keer gaan praten. Ze hadden kennissen op de Rijksweg in Geleen die een kamer verhuurden. We hadden alles doorgerekend. Ik kon het gemakkelijk betalen van mijn salaris dat flink omhoog was gegaan in die vier jaar. Ik wilde in Limburg blijven. Ik had niets met Eindhoven.

Trouwen was nog niet aan de orde… Te weinig geld aan beide zijden en Hansje was goedgekeurd voor militaire dienst. Hij wachtte op een oproep. Terwijl ik mijn strijd streed om te mogen blijven, wist ik dat het een verloren strijd was. Al mijn plannen voor de toekomst vielen in duigen. Vader ging op een dag met zijn dochters solliciteren in Eindhoven bij Philips. Er zou werk moeten komen voor de drie meiden zodat we direct na de verhuizing aan de slag konden. Het nieuwe huis, de inrichting, het kostte bergen geld volgens moeder. Weglopen had geen zin, nog drie jaar te gaan. Heimwee naar Heusden zou Heimwee naar Elsloo worden! Wat was ik gaan houden van het Limburgse land de heuvels en de dalen. Het Julianakanaal en de Maas die ik in de zomer overzwom naar België. Als klein kind heeft vader me daar zwemmen geleerd. Daar lagen zoveel herinneringen.

De prachtige fietspaden over de dijk langs het kanaal in de zomer omzoomd met fluitenkruid. De fietstochten met Nelleke van Elsloo tot aan Maastricht. De stilte van het “trapjesbos” in de vroege zondagmorgen.De geur van daslook in het altijd moerasachtig gedeelte van het Bunderbos. Daar kon ik geen afscheid van nemen. De eeuwenoude bomen in het kasteelpark vertelden een verhaal over Nelleke en onze klimpartijen. Hansje Nelleke en Gerard achter moeten laten… k kon weer eens geen kant uit. Het was alsof een grote stalen deur met een klap voor mijn neus werd gesloten. De vrijheid leek verder dan ooit…

Einde